Jurisprudentie
AV2759
Datum uitspraak2006-02-28
Datum gepubliceerd2006-02-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-004192-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-02-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-004192-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
BTW-carrousel fraude met een benadelingsbedrag van ca. EUR 6.000.000,-.
Ten laste van verdachte wordt bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, en
2. medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Verdachte wordt vrijgesproken van het doen plegen van het feit van artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, alsmede tot een geldboete van 1 miljoen euro.
Uitspraak
Parketnummer: 20-004192-04
Uitspraak : 28 februari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 november 2004 in de strafzaak met parketnummer 01-994024-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
thans verblijvende in [detentiecentrum].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
A1
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof:
- het beroepen vonnis zal vernietigen;
- zal bewezen verklaren het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde, met dien verstande dat het hof verdachte zal vrijspreken van het onder 2, ten tweede tenlastegelegde doen plegen, voorzover dat betrekking heeft op [rechtspersoon 1];
- verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geldboete van EUR. 1.500.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor een duur van één jaar.
A2
De raadsman van verdachte heeft bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht de zaak op voet van artikel 282a van het Wetboek van Strafvordering te verwijzen naar de politierechter in de rechtbank.
De raadsman heeft ter onderbouwing gesteld dat het openbaar ministerie voor de verdachte ontlastend materiaal heeft achtergehouden, dat de verdachte daardoor in zijn verdediging is geschaad, en dat aan hem daardoor een hoger beroepsinstantie is komen te ontvallen.
A2
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De ratio van het bepaalde in artikel 282a van het Wetboek van Strafvordering is gelegen in de mogelijkheid dat een reeds aangevangen behandeling van een zaak bij de meervoudige kamer, zeer wel door de politierechter kan worden voortgezet. Derhalve betreft het een verwijzing binnen hetzelfde gerecht. Artikel 282a van het Wetboek van Strafvordering beoogt geenszins een verwijzing van het gerechtshof naar de politierechter mogelijk te maken.
Het hof wijst het verzoek af.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep, d.d. 7 februari 2006, is de tenlastelegging na daartoe strekkende vordering gewijzigd.
Het hof constateert dat in de laatstbedoelde vordering onder meer staat vermeld een rechtspersoon '[rechtspersoon 2] NV'. Naar het oordeel berust deze vermelding op een misslag. Kennelijk is bedoeld de rechtspersoon '[rechtspersoon 2] BV'. Het hof zal deze misslag verbeteren in de hierna volgende weergave van de tenlastelegging. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 1 september 2000 tot 1 april 2002 te 's-Hertogenbosch en/of Wolvega en/of Utrecht en/of Eindhoven en/of Amsterdam en/of Goirle en/of Neerpelt en/of Hamont Achel en/of Genk, althans in Nederland en/of in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gedurende (een deel van) die periode (mede) werd gevormd door verdachte en/of de natuurlijke perso(o)n(en):
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 5] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en)
en/of de rechtsperso(o)n(en):
- [rechtspersoon 3] en/of
- [rechtspersoon 4] en/of
- [rechtspersoon 5] en/of
- [rechtspersoon 6] en/of
- [rechtspersoon 7] en/of
- [rechtspersoon 8] en/of
- [rechtspersoon 9]h.o.d.n.[rechtspersoon 9] en/of een of meer andere rechtsperso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk heeft/had het plegen van misdrijven, te weten:
- valsheid in geschrifte en/of
- als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze opzettelijk in valse of vervalste vorm beschikbaar stellen;
2. ten eerste:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september 2000 tot 01 april 2002 te Amsterdam en/of Wolvega en/of Goirle en/of 's-Hertogenbosch en/of Utrecht en/of Eindhoven en/of Neerpelt en/of Hamont Achel en/of Genk, in elk geval in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
- 1. (een) factu(u)r(en) (blijkens de opdruk afkomstig van [rechtspersoon 3] en/of [rechtspersoon 4] en gericht aan [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 10]) (D1001 t/m D1009, D1011 t/m D1043, D1046 t/m D1105, D1107 t/m D1128) en/of
- 2. (een) factu(u)r(en) (blijkens de opdruk afkomstig van [rechtspersoon 6] en gericht aan [rechtspersoon 8]) (D/1201-1 t/m D1201-8) en/of
- 3. (een) bestelbon(nen) (blijkens de opdruk afkomstig van [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 5] en gericht aan [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 12] en/of [rechtspersoon 13]) (D1184, D1184-1 t/m D1184-6, D1207-1 t/m D1207-7)
zijnde die factu(u)r(en) en/of die bestelbon(nen) (telkens) (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst, zulks met het oogmerk om die factu(u)r(en) en/of die bestelbon(nen) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) alstoen aldaar (telkens) opzettelijk
valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
- op (een of meer van) die factu(u)r(en) en/of op (een of meer van) die bestelbon(nen) vermeld dat
1. [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 10] (een) factuurbedrag(en) terzake (een) levering(en) van goederen (geheugenmodules) diende(n) te betalen aan [rechtspersoon 3] en/of aan [rechtspersoon 4], en/of dat
2. [rechtspersoon 8] (een) factuurbedrag(en) terzake (een) levering(en) van goederen (geheugenmodules) diende te betalen aan [rechtspersoon 6] en/of dat
3. [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 5] goederen (geheugenmodules) bestelde(n) bij [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 12] en/of [rechtspersoon 13]),
als was er sprake van (een) tussen
1. [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 10] enerzijds en [rechtspersoon 3] en/of [rechtspersoon 4] anderzijds en/of (een) tussen
2. [rechtspersoon 8] enerzijds en [rechtspersoon 6] anderzijds en/of (een) tussen
3. [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 12] en/of [rechtspersoon 13]) enerzijds en [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 5] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, zulks
- terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van door of namens 1. [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 10] enerzijds en [rechtspersoon 3] en/of [rechtspersoon 4] anderzijds en/of 2. [rechtspersoon 8] enerzijds en [rechtspersoon 6] anderzijds en/of 3. [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 12] en/of [rechtspersoon 13]) enerzijds en [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 5] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer en/of
- terwijl er in werkelijkheid sprake was van (een) door of namens 1. [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 10] enerzijds en [rechtspersoon 3] en/of [rechtspersoon 4] anderzijds en/of 2. [rechtspersoon 8] enerzijds en [rechtspersoon 6] anderzijds en/of 3. [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 12] en/of [rechtspersoon 13]) enerzijds en [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 5] anderzijds opgezette (schijn)transactie(s) met het (vooropgezette) doel om (in het leader van een zogenaamde BTW-carrousel) de Nederlandse Staat financieel te benadelen (op het terrein van de omzetbelasting) en/of om zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat en/of
- op (een of meer van) die factu(u)r(en) 17,5% en/of 19% BTW vermeld,
zulks terwijl in werkelijkheid het (vooropgezette) doel was om geen BTW in rekening te brengen en/of aan te geven en/of of te dragen;
2. ten tweede:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2000 tot 1 april 2002 te Amsterdam en/of Wolvega en/of Goirle en/of 's-Hertogenbosch en/of Utrecht en/of Eindhoven en/of Neerpelt en/of Hamont Achel en/of Genk in elk geval in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, althans met een derde(n), (telkens) (een) factu(u)r(en) (blijkens de opdruk afkomstig van [rechtspersoon 1] (D1203-0, D1203-1 t/m D1203-13) en/of [rechtspersoon 2] (D1188-1 t/m D1188-7, D1108-0) en/of gericht aan [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 5]) - zijnde die factu(u)r(en) (telkens) (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben doen opmaken en/of doen vervalsen, zulks met het oogmerk om die factu(u)r(en) als echt en onvervalste doen gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) alstoen aldaar (telkens) opzettelijk
valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
op (een of meer van) die factu(u)r(en) doen vermelden dat [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 5] (een) factuurbedrag(en) terzake levering(en) van goederen (geheugenmodules) diende(n) te betalen aan [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2], als was er sprake van (een) tussen [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 5] enerzijds en [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, zulks
- terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van door of namens [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 5] enerzijds en [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer en/of
- terwijl er in werkelijkheid sprake was van (een) door of namens [rechtspersoon 6] en/of[rechtspersoon 5] enerzijds en [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] anderzijds opgezette (schijn)transactie(s) met het (vooropgezette) doel om (in het kader van een zogenaamde BTW carrousel) de Nederlandse Staat financieel te benadelen (op het terrein van de omzetbelasting) en/of om zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat en/of
op (een of meer van) die factu(u)r(en) 17,5% en/of 19% BTW doen vermelden,
zulks terwijl in werkelijkheid het (vooropgezette) doel was om geen BTW in rekening te brengen en/of aan te geven en/of of te dragen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
B1
Op de gronden als in de door hem overgelegde pleitnotities vervat, heeft de raadsman bepleit dat het openbaar ministerie in zijn vervolging niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De raadsman heeft daartoe ook gewezen op de eerder door hem overgelegde pleitnotities.
B2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat - naar het hof de verweren verstaat -:
i. de uitlevering van verdachte door de Verenigde Staten van Noord-Amerika aan Nederland onrechtmatig zou zijn, nu opzettelijk niet zou zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 9, tweede lid onder b, onder c en onder d van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika en dat verdachte daarbij doelbewust in het ongewisse is gelaten over de feiten waarvan hij verdacht werd, naar het hof begrijpt in het bijzonder artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht;
ii. de vervolgingsbeslissing prematuur was, en dat de zaak fiscaalrechtelijk had kunnen worden afgedaan, waartoe de raadsman onder meer heeft gewezen op artikel 42c van de Invorderingswet;
iii. de advocaat-generaal beginselen van een goede procesorde heeft geschonden, door niet te voldoen aan het verzoek van het hof om (de officier van justitie) schriftelijk uitleg te (laten) geven omtrent de overeenkomst tussen openbaar ministerie / FIOD enerzijds en de advocaat van [rechtspersoon 1] anderzijds;
iv. er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, doordat er afspraken zijn gemaakt tussen het openbaar ministerie enerzijds en de advocaat van [rechtspersoon 1] anderzijds, om laatstgenoemde te informeren omtrent door het openbaar ministerie te nemen stappen in de strafzaak tegen [rechtspersoon 1];
v. de officier van justitie beginselen van een goede procesorde heeft geschonden door de verdediging doelbewust in het ongewisse te laten over het al dan niet vervolgen van natuurlijke personen die zijn betrokken bij [rechtspersoon 1], waardoor deze personen niet door hun beroep op hun verschoningsrecht niet inhoudelijk hebben kunnen verklaren;
vi. de advocaat-generaal beginselen van een goede procesorde heeft geschonden, door niet de administratie van verdachte of een kopie daarvan aan verdediging te verstrekken, ondanks daartoe strekkend verzoek van de verdediging, en ondanks de opdracht van het hof d.d. 23 december 2005;
Het hof zal de verweren bespreken onder B3 tot en met B7.
B3.1
Ten aanzien van het onder B2, onder i. weergegevene, overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte door de Amerikaanse justitiële autoriteiten werd uitgeleverd in verband met de verdenking ex artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Op deze uitlevering is van toepassing
het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika [voortaan: Verdrag NL-VS]. Daarin is onder meer vervat het specialiteitsbeginsel zoals verwoord in artikel 15 van dat verdrag en dat voorzover hier van belang en zakelijk weergeven inhoudt dat de verdachte in Nederland niet zal worden vervolgd terzake van feiten waarvoor hij niet is uitgeleverd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte op
12 februari 2004 een 'Affidavit of Waiver' heeft ondertekend teneinde zijn uitlevering aan Nederland te bespoedigen. Het hof stelt vast dat de verdachte daarmee gebruik heeft gemaakt van de in artikel 16 van het Verdrag NL-VS vervatte verkorte procedure.
Dit heeft tot gevolg dat het openbaar ministerie verdachte ook kon vervolgen terzake andere strafbare feiten dan artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Het verweer dient voorzover het strekt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie terzake de vervolging voor artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, te worden verworpen.
B3.2
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie de beginselen van een goede procesorde heeft geschonden nu het - naar het hof het verweer begrijpt: bewust opzettelijk de ten aanzien van verdachte bestaande verdenking terzake artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht aan de Amerikaanse autoriteiten heeft onthouden.
Het hof overweegt hieromtrent dat in het geheel niet aannemelijk is geworden dat het openbaar ministerie opzettelijk heeft nagelaten te vermelden dat verdachte in Nederland zou worden vervolgd terzake van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, nu deze stelling - anders dan door te stellen dat de Verenigde Staten terzake artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht niet zouden uitleveren - van de zijde van de verdediging niet danwel onvoldoende is onderbouwd.
Het hof verwerpt het verweer.
B4
Ten aanzien van het onder B2, onder ii. weergegevene, overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat ingevolge het in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering vervatte opportuniteitsbeginsel het openbaar ministerie is belast met de vervolging van strafbare feiten, en dat het op gronden aan het maatschappelijk belang ontleend, van een dergelijke vervolging kan afzien. Het openbaar ministerie komt bij de in dit verband te nemen beslissingen een ruime beleidsvrijheid toe, welke vrijheid slechts een begrenzing vindt in de beginselen van een goede procesorde.
De Invorderingswet ziet op de invordering van de rijksbelastingen, meer in het bijzonder beoogt deze wet een doeltreffende belastingheffing mogelijk te maken door de invordering van die belastingen te regelen. De toepasselijkheid van (artikel 42c) van die wet, doet aan het voorgaande op geen enkele wijze af.
Het hof verwerpt het verweer.
B5
Ten aanzien van de onder B2 onder iii. en onder iv. weergegeven afspraak, overweegt het hof als volgt.
De advocaat-generaal is ter terechtzitting in hoger beroep bij gelegenheid van haar requisitoir en onder verwijzing naar een brief van de officier van justitie mr. Huisman, d.d. 31 januari 2006 uitgebreid ingegaan op de door de raadsman bedoelde afspraak. Naar het hof de afspraak begrijpt, houdt deze in dat de advocaat van [rechtspersoon 1] door het openbaar ministerie zou worden geïnformeerd omtrent een mogelijk doorzoeking en dat de advocaat zou worden verzocht om op voorhand voor in beslagneming vatbare bescheiden te laten verzamelen.
Het hof vermag niet in te zien hoe de verdachte door de afspraak tussen het openbaar ministerie enerzijds en de advocaat van [rechtspersoon 1] anderzijds, wat er ook zij van de achtergronden daarvan, daardoor in zijn rechten zou zijn geschaad. Evenmin kan naar het oordeel van het hof worden gezegd dat een dergelijke afspraak een schending oplevert van het gelijkheidsbeginsel. Voorzover de verdediging zich op het standpunt stelt dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel doordat verdachte wel wordt vervolgd, en [rechtspersoon 1] niet, mist het verweer feitelijke grondslag nu, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken [rechtspersoon 1] wel zal worden vervolgd.
Het hof verwerpt het verweer.
B6.1
Ten aanzien van het gestelde als weergegeven onder B2 v. overweegt het hof als volgt.
Het gerechtshof constateert dat het openbaar ministerie ten aanzien van [rechtspersoon 1] eerst in oktober 2004 de beslissing heeft genomen dat de rechtspersoon zal worden vervolgd. De aldaar werkzame natuurlijke personen zullen niet worden vervolgd, hetgeen, naar het hof begrijpt, in ieder geval omstreeks september 2005 bekend werd.
Met de raadsman constateert het hof dat het uitblijven van een vervolgingsbeslissing betreffende [rechtspersoon 1], tot gevolg heeft gehad dat de bij [rechtspersoon 1] werkzame natuurlijke personen, een beroep konden doen en hebben gedaan op het wettelijk verschoningsrecht als bedoeld in artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof is evenwel op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat het openbaar ministerie zich, bij het uitblijven van een vervolgingsbeslissing inzake [rechtspersoon 1], doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, heeft laten leiden door motieven die waren gelegen buiten de strafzaak tegen [rechtspersoon 1], zoals door de verdediging verwoord.
B6.2
Dat de rechter-commissaris in dit verband door zijn opstelling en vraagstelling onpartijdig zou zijn geweest, is het hof niet aannemelijk geworden. Het hof acht een verhoor van de rechter-commissaris op dit punt dan ook niet noodzakelijk in verband met enige in deze strafzaak te nemen beslissing, zodat het daartoe strekkende verzoek van de verdediging zal worden afgewezen.
B7
Ten aanzien van het gestelde als weergegeven onder B2, onder vi. overweegt het hof dat op geen enkele wijze is gebleken dat het openbaar ministerie doelbewust niet heeft voldaan aan de opdracht inzage te verschaffen in danwel kopieën te laten maken van de administratie van verdachte. De advocaat-generaal heeft in een brief aan de raadsman d.d. 2 februari 2006 gesteld dat de verdediging op 28 december 2005 alsmede op 24 januari 2006 kopieën heeft gevraagd en dat deze aan haar zijn verstrekt. Om nadere kopieën zou niet zijn gevraagd. Nu de andersluidende stellingen van de verdediging hieromtrent op geen enkele wijze zijn onderbouwd, bijvoorbeeld door aanduiding van specifieke stukken, wordt het verweer verworpen.
B8
Ook overigens is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze gebleken van schending van beginselen van een goede procesorde door het openbaar ministerie.
Vrijspraak en redengeving
Aan de verdachte wordt verweten dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft doen plegen in de zin van art. 47 eerste lid en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht. Uit de inhoud van het dossier en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan evenwel niet worden afgeleid dat de verdachte dit feit heeft doen plegen, aangezien niet blijkt dat [rechtspersoon 2] respectievelijk [rechtspersoon 1], als degenen die de in de tenlastelegging bedoelde facturen zouden hebben opgemaakt, zelf niet voor dat feit strafrechtelijk aansprakelijk zouden zijn.
Het hof is derhalve van oordeel dat verdachte om die reden van het tenlastegelegde onder 2 ten tweede in het geheel dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, in de periode van 1 november 2000 tot 1 februari 2002 te Nederland en België, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gedurende een deel van die periode mede werd gevormd door verdachte en de natuurlijke personen:
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 2] en
- [medeverdachte 3] en
- [medeverdachte 4]
en de rechtspersonen:
- [rechtspersoon 3] en
- [rechtspersoon 4] en
- [rechtspersoon 5] en
- [rechtspersoon 6] en
- [rechtspersoon 7] en
- [rechtspersoon 8] en
- [rechtspersoon 9],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- valsheid in geschrifte.
2.
hij in de periode van 1 november 2000 tot 1 februari 2002 in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen
- 1. facturen blijkens de opdruk afkomstig van [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4] en gericht aan [rechtspersoon 2] of [rechtspersoon 1] of [rechtspersoon 10] en
- 2. facturen blijkens de opdruk afkomstig van [rechtspersoon 6] en gericht aan [rechtspersoon 8] en
- 3. bestelbonnen blijkens de opdruk afkomstig van [rechtspersoon 6] en [rechtspersoon 5] en gericht aan [rechtspersoon 1] of [rechtspersoon 2] of [rechtspersoon 11] of [rechtspersoon 12] of [rechtspersoon 13].
zijnde die facturen en bestelbonnen telkens geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk hebben opgemaakt met het oogmerk om die facturen en die bestelbonnen als echt en onvervalst te gebruiken immers hebben en zijn mededaders alstoen aldaar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
- op die facturen en op die bestelbonnen vermeld dat:
1. [rechtspersoon 1] of [rechtspersoon 2] of [rechtspersoon 10] factuurbedragen terzake leveringen van goederen (geheugenmodules) dienden te betalen aan [rechtspersoon 3] of aan [rechtspersoon 4], en dat
2. [rechtspersoon 8] factuurbedragen terzake leveringen van goederen (geheugenmodules) diende te betalen aan [rechtspersoon 6] en dat
3. [rechtspersoon 6] of [rechtspersoon 5] goederen (geheugenmodules) bestelden bij [rechtspersoon 1] of [rechtspersoon 2] of [rechtspersoon 11] of [rechtspersoon 12] of [rechtspersoon 13],
als was er sprake van tussen
1. [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 10] enerzijds en [rechtspersoon 3] of [rechtspersoon 4] anderzijds en tussen
2. [rechtspersoon 8] enerzijds en [rechtspersoon 6] anderzijds en tussen
3. [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] en [rechtspersoon 13] enerzijds en [rechtspersoon 6] of [rechtspersoon 5] anderzijds overeengekomen transacties, zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, zulks
- terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van door of namens 1. [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 10] enerzijds en [rechtspersoon 3] of [rechtspersoon 4] anderzijds en 2. [rechtspersoon 8] enerzijds en [rechtspersoon 6] anderzijds en 3. [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] en [rechtspersoon 13] enerzijds en [rechtspersoon 6] of [rechtspersoon 5] anderzijds overeengekomen transacties, zoals gebruikelijk in het handelsverkeer en
- terwijl er in werkelijkheid sprake was van door of namens 1. [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 10] enerzijds en [rechtspersoon 3] of[rechtspersoon 4] anderzijds en 2. [rechtspersoon 8] enerzijds en [rechtspersoon 6] anderzijds en 3. [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] en [rechtspersoon 13] enerzijds en [rechtspersoon 6] of [rechtspersoon 5] anderzijds opgezette schijntransacties met het vooropgezette doel om in het kader van een zogenaamde BTW-carrousel de Nederlandse Staat financieel te benadelen op het terrein van de omzetbelasting en om henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat en
- op facturen 17,5% of 19% BTW vermeld,
zulks terwijl in werkelijkheid het vooropgezette doel was om geen BTW aan te geven en af te dragen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
C1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
C2
Het hof overweegt dat - zoals uit de bewijsmiddelen blijkt - de rechtspersoon [rechtspersoon 4] handelde onder de naam [rechtspersoon 4], welke naam op de hiervoor als zodanig benoemde facturen werd gebruikt. In het navolgende zal deze rechtspersoon worden aangeduid als '[rechtspersoon 4]'.
Het hof begrijpt dat met [rechtspersoon 2] telkens wordt bedoeld de rechtspersoon
[rechtspersoon 2], in het navolgende zal worden gesproken over '[rechtspersoon 2]'.
Voorts begrijpt het hof dat de facturen van [rechtspersoon 5] afkomstig waren of werden gezonden op naam van de rechtspersoon [rechtspersoon 5], hetzij [rechtspersoon 6], rechtspersonen waarvan verdachte zich bediende. In het navolgende zullen beide rechtspersonen worden aangeduid als '[rechtspersoon 5/6]'.
Ten aanzien van de rechtspersonen [rechtspersoon 10] of [rechtspersoon 11], [rechtspersoon 12] en [rechtspersoon 13], is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat deze kunnen worden aangemerkt als rechtsvoorgangers van [rechtspersoon 1]. Het hof zal in het navolgende spreken over '[rechtspersoon 1]'.
De rechtspersonen [rechtspersoon 8] en [rechtspersoon 9], zullen kortweg worden aangeduid als [rechtspersoon 8] respectievelijk [rechtspersoon 9].
C3.1
Van de zijde van de verdachte is verweer gevoerd overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnotities. Op de gronden als vervat in die pleitnotities heeft de verdediging de vrijspraak van verdachte bepleit.
Terzake van het tenlastegelegde onder 1, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat:
- er geen sprake is van een criminele organisatie;
- verdachte geen opzet zou hebben gehad op de deelname aan een dergelijke organisatie;
- verdachte zou hebben gedwaald ten aanzien van de werkelijke bedoeling van de transacties.
C3.2
Terzake van het tenlastegelegde onder 2, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat:
- de verdachte geen opzet had op de valsheid van de in de tenlastelegging genoemde geschriften;
- hij slechts geschriften heeft opgemaakt aan de hand van daadwerkelijke leveringen en de geschriften niet vals zijn;
- er sprake zou zijn van daadwerkelijke leveringen aangezien er met betrekking tot de intracommunautaire leveringen van [rechtspersoon 1] aan verdachte geen naheffing zou zijn opgelegd aan [rechtspersoon 1].
C4
Het hof overweegt als volgt.
Met de eerste rechter acht het hof bewezen dat aan de facturen en bestelbonnen betreffende de in- en verkoop van geheugenmodules door [rechtspersoon 3]/[rechtspersoon 4], [rechtspersoon 2]/[rechtspersoon 1], [rechtspersoon 9]/[rechtspersoon 8] en [rechtspersoon 5/6] geen reële overeenkomsten tot levering van goederen ten grondslag hebben gelegen, maar dat de betreffende schijntransacties enkel tot doel hadden BTW-fraude mogelijk te maken. Uit dien hoofde waren de facturen en bestelbonnen zoals genoemd in de bewezenverklaring onder 2 vals.
Het hof acht voorts bewezen dat verdachte wist dat er in alle schakels van de BTW-fraude sprake was van schijntransacties en dat dus ook zijn bedrijven [rechtspersoon 5] en [rechtspersoon 6] daarvan onderdeel uitmaakten. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte bij het opzetten en uitvoeren van de BTW fraude nadrukkelijk betrokken is geweest. Dit volgt in het bijzonder uit de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], die in hoger beroep door hen ook werden bevestigd.
Uit de bewijsmiddelen volgt onder meer dat:
- [medeverdachte 2] door verdachte werd gevraagd om medewerking te verlenen aan een BTW-carrousel;
- de medewerking van [medeverdachte 2] er uit bestond dat hij zijn positie binnen [rechtspersoon 1] gebruikte om de verkoop van geheugenmodules van [rechtspersoon 1] aan [rechtspersoon 5/6] te realiseren, terwijl [rechtspersoon 1] deze modules inkocht van de bedrijven [rechtspersoon 3] en later van [rechtspersoon 4]. [medeverdachte 2] ontving daarvoor van verdachte een geldelijke vergoeding;
- na tussenkomst van [medeverdachte 3] geheugenmodules werden verkocht door [rechtspersoon 3] aan [rechtspersoon 5/6] via het bedrijf [rechtspersoon 2];
- verdachte bepaalde wie de leverancier was van de geheugenmodules, welke modules het betrof, alsmede in welke aantallen en tegen welke prijzen bestellingen werden gedaan, waarmee de verdachte de regie in handen had.
[medeverdachte 3] heeft onder meer verklaard dat verdachte hem toegegeven heeft dat er een BTW-carrousel liep. Dat het verdachte was die de regie in handen had vindt naar het oordeel van het hof steun in de e-mail van verdachte gericht aan [medeverdachte 1] van 9 september 2001 (D 1192). Deze e-mail heeft als titel "een nieuwe ronde." In de e-mail worden door verdachte voor drie leveringen die in die week plaats zouden moeten vinden (en blijkens de facturen bestelbonnen en bankafschriften die zich in het dossier bevinden ook hebben plaatsgevonden) de aantallen, type geheugenmodules en de prijzen genoemd voor alle schakels in de keten. Onder meer hieruit kan worden afgeleid dat goederen (geheugenmodules) rondgingen van [rechtspersoon 3] naar [rechtspersoon 1], van [rechtspersoon 1] naar [rechtspersoon 5/6] en van [rechtspersoon 5/6] naar [rechtspersoon 8], een indirect door [medeverdachte 1] bestuurd bedrijf. Bovendien blijkt hieruit dat verdachte bekend was met alle transacties binnen de keten en de inhoud van de transacties mede bepaalde.
De verdachte heeft ook bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geen aannemelijke verklaring gegeven voor de inhoud van deze door hem gezonden e-mail.
Voorts blijkt uit de verklaringen van de ingeschakelde vervoersbedrijven, dat de in dozen verpakte geheugenmodules veelal zonder enige controle werden doorgezonden naar de volgende afnemer. Ook in hoger beroep heeft verdachte niet kunnen aangeven wat de grondslag was in het economische verkeer voor de schijnbaar nodeloze en omslachtige leveringen van de geheugenmodules door [rechtspersoon 3] aan [rechtspersoon 5/6] via derden, in casu [rechtspersoon 1]/[rechtspersoon 2], hetgeen immers slechts prijsverhogend werkte.
Aan de overtuiging van het gerechtshof dat er sprake is geweest van een carrousel, draagt voorts bij de wijze waarop het betalingsverkeer plaatsvond tussen de onderlinge schakels. Hieromtrent is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat er:
- betalingen plaatsvonden van [rechtspersoon 2] respectievelijk [rechtspersoon 1] aan rekeningen op naam van '[rechtspersoon 7]' inzake [rechtspersoon 3] c.q. [rechtspersoon 4], terzake leveringen van goederen (geheugenmodules) door [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4], zulks inclusief gefactureerde omzetbelasting;
- van de rekening van [rechtspersoon 7] inzake [rechtspersoon 3] c.q. [rechtspersoon 4] betalingen plaatsvonden aan [rechtspersoon 5] en [rechtspersoon 6], ten aanzien waarvan uit het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze is gebleken van een onderliggende grondslag in het economisch verkeer;
- van de rekeningen [rechtspersoon 5] en [rechtspersoon 6] betalingen plaatsvonden aan [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2], terzake leveringen van goederen (geheugenmodules), zulks exclusief omzetbelasting;
- van de rekening van [rechtspersoon 7] inzake [rechtspersoon 3] c.q. [rechtspersoon 4] betalingen plaatsvonden naar [betrokkene 1], ten aanzien waarvan uit het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze is gebleken van een onderliggende grondslag in het economisch verkeer;
- de betalingen terzake van de doorleveringen door [rechtspersoon 5] en [rechtspersoon 6] aan [rechtspersoon 9] en [rechtspersoon 8] werden verricht van de [rechtspersoon 7]-rekeningen inz. [rechtspersoon 3]/[rechtspersoon 4].
Het hof leidt hieruit af dat de rekeningen van [rechtspersoon 7] inz. [rechtspersoon 3]/[rechtspersoon 4].
geen enkel ander doel hadden dan het faciliteren van het betalingsverkeer van de opeenvolgende transacties tussen schakels van de keten.
C5
Meer in het bijzonder ten aanzien van de verweren onder C3.1 overweegt het hof dat uit de onder C1 bedoelde bewijsmiddelen en uit hetgeen onder C4 werd overwogen volgt dat verdachte met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], alsmede met de rechtspersonen [rechtspersoon 3], [rechtspersoon 4], [rechtspersoon 5], [rechtspersoon 6], [rechtspersoon 7], [rechtspersoon 8] en [rechtspersoon 9] een criminele organisatie vormde.
Tot de wezenskenmerken van de BTW-fraude behoort dat er meerdere partijen zijn die onderling goederen of diensten leveren, dat in ieder geval één van de transacties intracommunautair plaatsvindt waarbij kan worden geleverd met gebruikmaking van het zogeheten nultarief alsmede dat bij één van de schakels in de keten (telkens) geen verschuldigde BTW wordt afgedragen. Een dergelijke fraude vergt bij alle schakels van de keten terzake van alle aspecten van de fraude per definitie een hoge mate afstemming tussen de betrokkenen, zoals zich ook in het onderhavige geval heeft voorgedaan. Naar het oordeel van het hof kan dan ook worden gezegd dat er sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, waaraan verdachte willens en wetens heeft deelgenomen.
C6
Meer in het bijzonder ten aanzien van het verweer onder C3.2, meer in het bijzonder voorzover het ziet op het uitblijven van een naheffing bij [rechtspersoon 1], overweegt het hof als volgt.
De gestelde omstandigheid - wat daar ook van zij - dat er met betrekking tot de intracommunautaire leveringen van [rechtspersoon 1] aan verdachte geen naheffing zou zijn opgelegd aan [rechtspersoon 1], doet naar het oordeel van het hof geenszins af aan de valsheid van de met die leveringen verband houdende facturen en bestelbonnen.
Het hof overweegt daaromtrent dat het aan de Ontvanger is een beslissing te nemen over de vraag of er terecht aftrek van voorbelasting heeft plaatsgevonden die verband houden met leveringen waarvan de ondernemer - in casu [rechtspersoon 1] - stelt te goeder trouw te zijn geweest en waarvan (achteraf) blijkt dat de betreffende transacties een schakel hebben gevormd in een BTW-carrousel. De strafrechter komt ten dien aanzien van de valsheid van de met die leveringen verband houdende facturen en/of bestelbonnen een eigen oordeel toe.
In zijn algemeenheid kan dan ook niet worden gezegd dat indien aan [rechtspersoon 1] terzake de intracommunautaire leveringen thans geen naheffing is opgelegd, daarmee de echtheid van de met die leveringen verband houdende facturen en bestelbonnen zou zijn gegeven.
Het hof verwerpt het verweer.
C7
In het voorgaande ligt de verwerping van de overige verweren besloten.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid van het Wetboek van strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien bij artikel 225, eerste lid in verbinding met artikel 47 eerste lid aanhef en onder 1 van het Wetboek van strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd alsmede met de mate waarin het bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht.
Het hof rekent verdachte in het bijzonder aan dat hij de initiator en regisseur was van een grootschalige BTW-fraude.
Verdachte heeft met gebruikmaking van valse bestelbonnen en facturen valsheid in geschrift gepleegd met de enkele bedoeling het systeem van de heffing van de omzetbelasting te misbruiken. Dit handelen vond plaats in het verband van een criminele organisatie.
De goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting is afhankelijk van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van facturen. Indien facturen worden opgesteld dan wel gebruikt, die niet stroken met de werkelijkheid, wordt het systeem van de heffing van omzetbelasting ondergraven. Bij de heffing van belastingen dient de rijksbelastingdienst erop te kunnen vertrouwen dat de aangifte wordt gedaan en dat deze duidelijk, volledig en zonder voorbehoud geschiedt. Verdachte heeft het in hem gestelde vertrouwen op grove wijze misbruikt en van dit stelsel op grove wijze geprofiteerd. Daarmee heeft hij de Staat der Nederlanden en de Europese Unie benadeeld.
Het hof acht naast het opleggen van een gevangenisstraf een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Door het handelen van verdachte heeft verdachte tezamen met de [medeverdachte 1] een bedrag van ongeveer EUR 6.000.000,- aan niet betaalde omzetbelasting aan de Staat der Nederlanden onttrokken. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof acht geslagen op de draagkracht van verdachte, voorzover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 5, 23, 24, 24c, 27, 47, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek tot toepassing van artikel 282a van het Wetboek van Strafvordering.
Wijst af het verzoek tot het horen als getuige van de in de onderhavige strafzaak betrokken rechter-commissaris.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde onder 1 oplevert:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart dat het bewezenverklaarde onder 2 oplevert:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 1.000.000,00 (eenmiljoen euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) jaar hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.W.J. Huige en mr. A. de Lange, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Kempen, griffier,
en op 28 februari 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
??
??
??
??
- 5 - 20-004192-04