Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV2779

Datum uitspraak2006-02-17
Datum gepubliceerd2006-03-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6182 AKW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vordering tot afgifte van een besluit op bezwaar mist feitelijke grondslag. Brief van betrokkene kan niet aangemerkt worden als een beroep ex artikel 6:2 van de Awb.


Uitspraak

04/6182 AKW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 oktober 2004, nr. 03/5055 AKW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 13 januari 2006, waar appellant niet is verschenen, terwijl voor gedaagde is verschenen J.Y. van den Berg, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank. II. MOTIVERING Appellant heeft bij formulier gedagtekend 5 april 2003 een aanvraag voor kinderbijslag ingediend ten behoeve van zijn dochter Ella. Bij brief van 6 juni 2003 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag. Daarbij is op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tevens verzocht om vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Bij besluit van 20 juni 2003 heeft gedaagde aan appellant met ingang van het tweede kwartaal van 2003 de verzochte kinderbijslag toegekend. Bij brief van 3 september 2003 heeft gedaagde de termijn voor behandeling van het bezwaar met vier weken verlengd. Bij brief van 6 oktober 2003 heeft gedaagde het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente wegens de vertraging in de uitbetaling van de kinderbijslag afgewezen. Ook tegen dit besluit is door appellant bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 oktober 2003 heeft gedaagde de bezwaren van appellant gegrond verklaard ten aanzien van het overschrijden van de wettelijke beslistermijnen. Het bezwaar inzake de proceskosten en de wettelijke rente is ongegrond verklaard. Ten aanzien van de proceskosten wordt verwezen naar het Besluit proceskosten bestuursrecht. De door appellant geclaimde kosten voor het aangetekend versturen van het bezwaar vallen niet onder de in het Besluit geregelde kosten en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. Opgemerkt wordt verder dat kosten slechts dienen te worden vergoed voorzover het maken van die kosten redelijk moet worden geacht. Het opnemen van verlet voor het schrijven van een bezwaarschrift is naar het oordeel van gedaagde kennelijk onredelijk. Dat betekent dat de verletkosten ad € 90,- niet voor vergoeding in aanmerking komen. Aangezien reeds op voorhand duidelijk was dat het bezwaar ten aanzien van de gevraagde kostenvergoeding ongegrond was, is appellant niet uitgenodigd voor een hoorzitting. Het bezwaar inzake de afwijzing van wettelijke rente is ongegrond verklaard op de grond dat de uitbetaling van de rente heeft plaatsgevonden conform het bepaalde in artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet, zodat voor een vergoeding van rente geen plaats is. Bij brief van 4 november 2003 heeft gedaagde een aantal klachten van appellant gegrond verklaard. In deze brief wordt meerdere malen gerefereerd aan de beslissing van 23 oktober 2003, waarbij appellants bezwaren ongegrond zijn verklaard. Bij brief van 25 november 2003 is door appellant beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar ingesteld bij brief van 6 juni 2003. Verzocht wordt onder meer om gedaagde te veroordelen tot het afgeven van een beslissing op bezwaar. Bij brief 19 december 2003 heeft de rechtbank aan appellant de beslissing op bezwaar van 23 oktober 2003 doen toekomen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellants vordering om gedaagde te veroordelen tot afgifte van een besluit op bezwaar mist volgens de rechtbank feitelijke grondslag, nu appellant in elk geval van dat besluit heeft kunnen kennisnemen doordat dit besluit hem is toegezonden bij de gedingstukken. Ten aanzien van appellants vordering tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar is ter zitting gebleken dat uitsluitend de weigering tot vergoeding van verletkosten nog in geding was. In het voetspoor van gedaagde is door de rechtbank geoordeeld dat het in casu niet gaat om kosten die appellant in verband met het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift niet buiten werktijd kon worden opgesteld. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat het feit dat appellant in bezwaar niet is gehoord niet meebrengt dat het besluit onzorgvuldig is genomen. Gezien de zich hier voordoende feiten was nader onderzoek door het houden van een hoorzitting niet nodig, aldus de rechtbank. In hoger beroep heeft appellant in essentie zijn in bewaar en beroep naar voren gebrachte grieven herhaald. Daarnaast verwijt appellant de rechtbank dat deze niet of in onvoldoende mate is ingegaan op de door hem in beroep voorgedragen grieven. De Raad oordeelt als volgt. De Raad zal eerst ingaan op de vordering van appellant tot veroordeling van gedaagde tot toezending aan appellant van de beslissing op bezwaar. Naar het oordeel van de Raad kan de brief van appellant van 25 november 2003 niet aangemerkt worden als een beroep ex artikel 6:2 van de Awb. In dat verband wijst de Raad erop dat indien de beslissing op bezwaar is verzonden op 23 oktober 2003 appellant bij brief van 25 november 2003 tegen dit besluit beroep heeft ingesteld. Indien moet worden aangenomen dat de beslissing op bezwaar op 25 november 2003 nog niet was verzonden, dient de brief van 25 november 2003 te worden aangemerkt als een beroep als bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, onder a, van de Awb, nu het besluit op bezwaar op die datum - naar appellant uit de brief van gedaagde van 4 november 2003 bekend was - wel reeds tot stand was gekomen. De Raad stelt verder vast dat appellant niet bestrijdt dat hij de beslissing op bezwaar - via de rechtbank - heeft ontvangen. Voor een veroordeling van gedaagde tot toezending aan appellant van het besluit op bezwaar bestaat naar het oordeel van de Raad dan ook geen enkele grond. Ten gronde kan de Raad zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank. Hetgeen ter zake door appellant in hoger beroep is aangevoerd bevat geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad dan ook niet tot een ander oordeel kunnen brengen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2006. (get.) M.M. van der Kade. (get.) J.P. Mulder.