Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV3091

Datum uitspraak2005-11-16
Datum gepubliceerd2006-03-02
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers218519/HA ZA 04-1717
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanrijding. Irritatie van twee bestuurders over en weer vertaalt zich in hun weggedrag. Verhoging risico van het ontstaan van ongeval. Eigen schuld.


Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 218519/HA ZA 04-1717 Uitspraak: 16 november 2005 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Apeldoorn, eiseres, procureur mr. L. Vos, advocaat mr. B.J. Nauta te Barendrecht, - tegen - 1. [gedaagde sub 1] gevestigd te Schiedam, 2. [gedaagde sub 2], wonende te Rotterdam, gedaagden, procureur mr. A.D. Lindenbergh, advocaat mr. R. Grandia te Rotterdam. Eiseres wordt hierna aangeduid als "Achmea" en gedaagden sub 1 en 2 worden respectievelijk aangeduid als "[gedaagde sub 1]" en "[gedaagde sub 2]". Gezamenlijk blijven zij aangeduid als gedaagden. 1. Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 2 juni 2004 en de door eiseres overgelegde producties; - conclusie van antwoord, met producties; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 1 september 2004, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 7 juni 2005. 2. De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 Op 27 augustus 2001 heeft rond 16.15 uur op de Rijksweg A20 een aanrijding plaatsgevonden tussen een bestelauto van het merk Toyota Hiace met kenteken 16-VL-ZT (hierna: de bestelauto), bestuurd door [gedaagde sub 2] en een personenauto van het merk Alfa Romeo met kenteken NN-BT-48 (hierna: de personenauto), bestuurd door de heer [Y] (hierna: [Y]). 2.2 Door de politie Rotterdam-Rijnmond is proces-verbaal opgemaakt van het ongeval, waarin met betrekking tot de toedracht onder meer het volgende is vermeld: BEKNOPTE OMSCHRIJVING ONGEVAL 14.1 ([gedaagde sub 2] Rechtbank) en 14.2 ([Y] Rechtbank) reden beiden op de Matlingeweg te Rotterdam. Aldaar vind tussen beide partijen onenigheid plaats. De onenigheid betrof een wederzijds onbegrip. Vervolgens rijden beide partijen de toerit van de noordbaan van de autosnelweg, de Rijksweg A20 (…) op. De autosnelweg bestaat ter plaatse uit een tweetal gescheiden rijbanen. De noordbaan heeft ter plaatse een drietal rijstroken en een gecombineerde in- en uitvoegstrook. Vervolgens zijn beide partijen ingevoegd en vinden er ondertussen nog steeds pesterijen naar elkaar plaats. Ter hoogte van 25.5 (…) haalt 14.1 de op rijstrook 2 rijdende 14.2 in en vermoed dat hij 14.2 is gepasseerd en wil gelijk terug naar de 2e rijstrook. Echter is 14.1 het voertuig nog niet helemaal gepasseerd en botst 14.1 met de rechterachterzijde tegen de linkervoorzijde van 14.2. Vervolgens kwam 14.2 tot stilstand tegen de middengeleider. 2.3 Ten tijde van het ongeval behoorde de bestelauto in eigendom toe aan [gedaagde sub 1] en de personenauto behoorde in eigendom toe aan [Y]. De burgerrechterlijke aansprakelijkheid waartoe de door [gedaagde sub 2] bestuurde bestelauto in het verkeer aanleiding kon geven, was ten tijde van het ongeval niet verzekerd, aangezien ten tijde van het ongeval de verzekering was opgeschort. De burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe de door [Y] bestuurde personenauto in het verkeer aanleiding kon geven, was ten tijde van het ongeval verzekerd bij Achmea. 2.4 Ten gevolge van het ongeval zijn beide betrokken voertuigen beschadigd geraakt. De schade aan de personenauto van [Y] is door een schade-expert vastgesteld op fl. 11.750,- (€ 5.331,92). Dit bedrag is door Achmea aan [Y] uitgekeerd, waardoor Achmea in de rechten van haar verzekerde is gesubrogeerd. 3. De vordering De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan Achmea tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de hoofdsom van € 5.331,92 en € 1.050,47 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met rente en kosten. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Achmea aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 Nadat [Y] en [gedaagde sub 2] de toerit naar de A20 hadden bereikt, reed [gedaagde sub 2] op de meest linker baan en [Y] reed op de naastgelegen baan. [Gedaagde sub 2] veranderde plotseling van rijstrook en sneed de personenauto van [Y]. [Y] kon niet verder dan één meter opschuiven omdat er een vrachtwagen naast hem reed. De bestelauto van [gedaagde sub 2] raakte de linker voorkant van de personenauto van [Y] waardoor deze ter hoogte van kilometerpaaltje 25.5 tegen de vangrail kwam. 3.2 [Gedaagde sub 2] heeft jegens [Y] onrechtmatig gehandeld door in strijd met artikel 54, jo. de artikelen 11 en 1, onder am, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) van rijstrook te verwisselen terwijl daartoe nog geen veilige gelegenheid was. Hierdoor heeft [gedaagde sub 2] [Y] niet in staat gesteld ongehinderd zijn weg te vervolgen. Door schending van deze verkeersregels die een veiligheids- c.q. zorgvuldigheidsnorm behelzen en dit gevaar zich heeft verwezenlijkt, moet worden aangenomen dat in beginsel de aansprakelijkheid voor de schadelijke gevolgen is gegeven. 3.3 De bestelauto stond ten tijde van het ongeval op naam van [gedaagde sub 1], bij wie [gedaagde sub 2] op dat moment in dienst was. De aanrijding vond plaats in diensttijd van [gedaagde sub 2]. Op grond van artikel 6:170 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) spreekt Achmea [gedaagde sub 1] eveneens aan tot vergoeding van de schade. [Gedaagde sub 1] liet [gedaagde sub 2] de bestelauto rijden. Mitsdien is [gedaagde sub 1] tevens ingevolge artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW) aansprakelijk voor de gedragingen van [gedaagde sub 2]. 3.4 Gedaagden zijn aansprakelijk gesteld voor de door [Y] geleden schade ten bedrage van € 5.331,92 inclusief eigen risico. 3.5 Achmea maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, vastgesteld op een bedrag van € 1.050,47. Zij heeft ter verkrijging van betaling in der minne herinnerings- en sommatiebrieven verstuurd, een incassobureau ingeschakeld en telefonisch overleg gehad met haar raadsman. 3.6 Achmea maakt voorts aanspraak op de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 27 augustus 2001, de dag van het ongeval, en over de buitengerechtelijke gerechtelijke incassokosten vanaf de dag der dagvaarding. 4. Het verweer Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Achmea in de kosten van het geding. Gedaagden hebben daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 Bij het invoegen op de A20 reed [gedaagde sub 2] direct achter [Y], die steeds zijn snelheid wisselend opvoerde en weer terug liet zakken. Daarop besloot [gedaagde sub 2] om een baan naar links op te schuiven en nadat [gedaagde sub 2] [Y] links had ingehaald, heeft [gedaagde sub 2] richting aangegeven en wilde hij vervolgens naar rechts invoegen. Op dat moment heeft [Y] opnieuw en onverwachts gas bijgegeven, mogelijk om met zeer grote snelheid de ruimte dicht te rijden en [gedaagde sub 2] terug naar de linkerbaan te dwingen. Een aanrijding was door [gedaagde sub 2] niet meer te voorkomen. 4.2 Gedaagden betwisten dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Y]. Hij heeft voldaan aan de norm zoals die uit artikel 54, jo. de artikelen 11 en 1, onder am, RVV volgt. Er was voor [gedaagde sub 2] voldoende ruimte om van rijstrook te verwisselen zodat [Y] in staat was ongehinderd zijn weg te vervolgen. [Y] heeft uit pesterij bewust het risico genomen dat een botsing zou kunnen ontstaan ten gevolge van zijn poging het inhalen door [gedaagde sub 2] te voorkomen, door plotseling zijn snelheid te verhogen. 4.3 Er is geen causaal verband tussen de gedraging van [gedaagde sub 2] en het ontstaan van de aanrijding. De oorzaak van de aanrijding is gelegen in de gedraging van [Y]. Als [Y] zijn snelheid tijdens de inhaalmanoeuvre van [gedaagde sub 2] niet had verhoogd, was het ongeval niet gebeurd. 4.4 [Gedaagde sub 2] staat niet in enig dienstverband tot [gedaagde sub 1] 4.5 Voor zover de aansprakelijkheid van [Y] mocht komen vast te staan, voeren gedaagden subsidiair aan dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [Y], aangezien de schade aan de personenauto van [Y] mede het gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend. Immers door plotseling zijn snelheid te verhogen heeft [Y] mede bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. 4.6 Meer subsidiair doen gedaagden een beroep op overmacht. De fouten van [Y] waren voor [gedaagde sub 2] zo onwaarschijnlijk dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid in redelijkheid geen rekening hoefde te houden. Van iedere verkeersdeelnemer mag verwacht worden dat hij zich aanpast aan de verkeerssituatie. De bestuurder die wordt ingehaald dient voldoende ruimte te verschaffen aan de inhaler om in te voegen. Versnellen door [Y] lag niet in de lijn van het normale weggebruik en [gedaagde sub 2] kan daarvan ook geen verwijt worden gemaakt. 4.7 Meest subsidiair doen gedaagden een beroep op de billijkheidscorrectie. De omstandigheid dat [Y] zijn snelheid verhoogt tijdens de inhaalmanoeuvre van [gedaagde sub 2], maakt dat het niet redelijk is om gedaagden voor de volledige schade aansprakelijk te achten. 4.8 Uiterst subsidiair beroepen gedaagden zich op verrekening in die zin dat de schade van [gedaagde sub 2] in mindering dient te strekken op de schade van [Y]. 4.9 De gevorderde buitengerechtelijke kosten en de verschuldigdheid van de wettelijke rente worden betwist. 5. De beoordeling 5.1 Op grond van artikel 54, jo de artikelen 11 en 1, onder am, RVV dienen bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals het wisselen van rijstrook, het overige verkeer voor te laten gaan en in staat te stellen ongehinderd de weg te vervolgen. Als onbetwist is tussen partijen komen vast te staan dat [gedaagde sub 2] van rijstrook is gewisseld, waarbij een aanrijding is ontstaan. Er is derhalve geen sprake geweest van een ongehinderd kunnen vervolgen van de weg, zodat [gedaagde sub 2] in beginsel aansprakelijk gehouden kan worden voor het ontstaan van de aanrijding. De door [gedaagde sub 2] gestelde omstandigheid dat er voldoende ruimte was maar dat [Y] onverwachts gas heeft bijgegeven leidt niet tot een ander oordeel. Ook op een snelheidsverhoging van de medeweggebruiker moet degene, die een inhaalmanoeuvre maakt en daarbij van rijstrook wisselt op een weg met een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur, bedacht zijn. Dit klemt temeer nu in dit geval tussen beide weggebruikers [gedaagde sub 2] en [Y] onenigheid was ontstaan kort voor het oprijden van de snelweg waarbij, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de politie, sprake was van pesterijen over en weer. 5.2 [Gedaagde sub 2] is dan ook gehouden tot vergoeding van de ten gevolge van de aanrijding ontstane schade. De rechtbank is evenwel van oordeel dat [Y] eveneens heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding. Zoals hiervoor al aangegeven, blijkt uit het proces-verbaal van politie dat vóór het oprijden van de snelweg onenigheid is ontstaan tussen [gedaagde sub 2] en [Y] en dat ook tijdens en na het invoegen op de autosnelweg over en weer pesterijen plaatsvinden. Ter comparitie is dit door [gedaagde sub 2] en [Y] min of meer bevestigd. [Y] heeft onder meer verklaard dat het busje van [gedaagde sub 2] voor het stoplicht stond, hij zag ruimte voor het busje en schoot ervoor. Het busje ging bumperen en hij, [Y], heeft zijn middelvinger opgestoken. Vervolgens heeft hij op zijn rem getrapt om zijn achterligger duidelijk te maken dat hij te dicht op hem reed. [gedaagde sub 2] heeft onder meer verklaard dat een misverstand ontstond bij het stoplicht en [Y] voor hem reed, maar steeds remde en dan weer doorreed. Dergelijk weggedrag, waarbij de irritatie van twee bestuurders over en weer zich vertaalt in hun rijgedrag, verhoogt het risico van het ontstaan van een ongeval. Indien vervolgens dit risico zich verwezenlijkt, treft beide bestuurders daarvan verwijt. Het subsidiaire verweer van gedaagden dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [Y] treft dan ook doel. Alles afwegend waardeert de rechtbank de aan [gedaagde sub 2] toe te rekenen schade op 60% van de schade. 5.3 De hoogte van de door Achmea opgevoerde schade is door [gedaagde sub 2] niet betwist. Gelet op de mate waarin de schade aan [gedaagde sub 2] kan worden toegerekend, is [gedaagde sub 2] aan Achmea verschuldigd een bedrag van € 3.199,15. 5.4 Voor zover door gedaagden een beroep op overmacht is gedaan, wordt dit verweer verworpen. Van overmacht is slechts sprake indien [gedaagde sub 2] rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt aan het ontstaan van het ongeval. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is daarvan geen sprake. 5.5 Het beroep op verrekening van de door [gedaagde sub 2] geleden schade wordt eveneens verworpen, nu gedaagden hebben nagelaten dit verweer op enigerlei wijze te onderbouwen. 5.6 Op grond van artikel 185, lid 2 WVW is [gedaagde sub 1] als eigenaar van de bestelauto aansprakelijk voor de gedragingen van [gedaagde sub 2] en is aldus naast [gedaagde sub 2] gehouden tot vergoeding van de door Achmea geleden schade tot het bedrag van € 3.199,15. 5.7 De wettelijke rente over het schadebedrag zal worden toegewezen vanaf 27 augustus 2001. 5.8 De gevorderde buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen overeenkomstig de aanbevelingen van het rapport Voorwerk II worden begroot op € 799,79, omdat de daarin gehanteerde tarieven in zijn algemeenheid redelijk worden geacht en Achmea onvoldoende heeft gesteld waaruit blijkt dat meer werkzaamheden zijn verricht dan in het forfaitaire tarief besloten. Gesteld noch gebleken is dat de buitengerechtelijke kosten reeds zijn voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde rente daarover zal afwijzen. 5.9 Als de meest in het ongelijkgestelde partij, zullen gedaagden worden veroordeeld in de kosten van procedure. 6. De beslissing De rechtbank, veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des dat de één betalend, de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Achmea te betalen het bedrag van € 3.998,94 (zegge: drieduizend negenhonderd-achtennegentig euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.199,15 vanaf 27 augustus 2001 tot aan de dag der voldoening; veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des dat de één betalend, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea bepaald op € 288,- aan vast recht, op € 70,40 aan overige verschotten en op € 768,- aan salaris voor de procureur; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken. Uitgesproken ter openbare terechtzitting. 1158/1580