Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV3399

Datum uitspraak2006-01-24
Datum gepubliceerd2006-03-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 05/3213
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende maakt bezwaar tegen de op één aanslagbiljet verenigde gecombineerde gemeentelijke heffingen (OZB en reinigingsrecht) over het jaar 2005 en de WOZ-beschikkingen. De gemeente doet wel uitspraak op het bezwaar tegen de aanslagen gemeentelijke heffingen maar nog niet op dat tegen de WOZ-beschikkingen. De rechtbank oordeelt dat tegelijk uitspraak moet worden gedaan over de WOZbeschikkingen en de aanslagen OZB, vernietigt de uitspraken inzake de aanslagen OZB en wijst de zaken terug.


Uitspraak

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Registratienummer: AWB 05/3213 Uitspraakdatum: 24 januari 2006 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [X], wonende te [Z], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], verweerder. Eiser wordt hierna ook aangeduid als belanghebbende. Betreft: De in één geschrift vervatte uitspraken van verweerder van 10 augustus 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de op één aanslagbiljet verenigde gecombineerde gemeentelijke heffingen over het jaar 2005 en de beschikkingen waarbij de onroerende zaken [A], [B], [C], [D] (magazijn op 1e etage), [E] en [F] en [G] zijn gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ). Onderzoek ter zitting: Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2006 te [Z]. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede namens verweerder, H. 1. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op de aanslagen onroerende zaakbelastingen; - bevestigt de uitspraken die betrekking hebben op de aanslagen rioolrecht; - draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw uitspraak te doen op het door belanghebbende ingestelde bezwaar tegen de onroerende zaakbelastingen; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 10,20, onder aanwijzing van de gemeente [Z] als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden; - gelast dat de gemeente [Z] het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan belanghebbende vergoedt. 2. Gronden 2.1. Met dagtekening 31 maart 2005 zijn in één geschrift de aanslagen gemeentelijke heffingen (waaronder de onroerende zaakbelastingen) over het jaar 2005 betreffende de panden [A], [B], [C], [D] (magazijn op 1e etage), [E], [F] en [J] en de WOZ-beschikkingen betreffende de panden [A], [B], [C], [D] (magazijn op 1e etage), [E] en [F] aan belanghebbende opgelegd (vorderingsnummer [000000]). Tevens zijn in dit geschrift de aanslagen gemeentelijke heffingen (waaronder de onroerende zaakbelastingen) over het jaar 2005 en de WOZ-beschikking betreffende het pand [I] aan [J] opgelegd (vorderingsnummer [000000]). 2.2 Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift gericht tegen het onder 2.1 genoemde geschrift onder meer het volgende aangevoerd: "Hierbij wil ik bezwaar aantekenen tegen de door u opgelegde gemeentelijke belastingen over het jaar 2005 vorderingsnummer [000000] en vorderingsnummer [000000] en wel om de volgende reden. 1. Jarenlang probeer ik privé en zakelijk de door u opgelegde belastingen apart gefactureerd te krijgen, dit schijnt echter niet mogelijk te zijn, fiscaal en boekhoudkundig kan ik hier geen genoegen mee nemen. Privé is het pand: [J], [Z]. Alle andere panden behoren tot: [K]. 2. De panden die tot de Maatschap behoren krijg ik in 3 of 4 verschillende facturen, zodat ik steeds aparte bezwaarschriften moet sturen. Dit graag op 1 factuur bij elkaar vermeld. 3. Ik ben het niet eens met de economische waarde van verschillende panden, daar deze het vorig jaar ook door middel van bezwaarschrift en procedures zijn vastgesteld en u de taxatiewaarde naar beneden hebt bijgesteld. Nu echter blijkt dat u weer uitgaat van de oude taxatiewaarde en deze nog extra verhoogt. Inhoudelijk over alle panden en mijn mening daarover kan ik pas geven als ik alle aanslagen binnen heb, dit is tot op heden nog niet het geval. Daar u een termijn stelt van bezwaar aantekenen, wil ik deze nu indienen. 2.3 In de uitspraak op het bezwaarschrift herhaalt de gemeente onder het kopje “Grieven” letterlijk de hiervoor onder 2.2 weergegeven inhoud van belanghebbendes bezwaarschrift. Onder het kopje “Uitwerking van de grieven” overweegt de gemeente ten aanzien van de eerste twee grieven van belanghebbende - kort weergegeven - dat de onderhavige aanslagen gemeentelijke heffingen correct en op de juiste gronden zijn opgelegd. Ten aanzien van de derde grief van belanghebbende schrijft de gemeente het volgende: “U heeft tevens aangegeven bezwaar te maken tegen de vastgestelde economische waarde van de objecten. Dit gedeelte van uw bezwaarschrift is afzonderlijk in behandeling genomen door het Team Waardebepaling. U ontvangt hierover zo spoedig mogelijk bericht.” 2.4 Vervolgens komt belanghebbende in zijn beroepschrift onder andere op tegen het feit dat verweerder bij de uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2005 alleen het bezwaar tegen de gemeentelijke heffingen heeft behandeld en ongegrond verklaard, terwijl de behandeling van zijn bezwaar tegen de WOZ-beschikkingen is aangehouden. 2.5.1 Ingevolge artikel 30, tweede lid van de Wet WOZ wordt een bezwaarschrift tegen een beschikking die is bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met een aanslag onroerende zaakbelastingen (hierna: OZB-aanslag), zoals bedoeld in artikel 24, negende lid, geacht mede te zijn gericht tegen die aanslag, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt. 2.5.2 Op basis van het derde lid van artikel 30 van de Wet WOZ wordt een bezwaarschrift tegen een OZB-aanslag die is bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met een in artikel 22, eerste lid, artikel 25, eerste lid, of artikel 29a eerste lid, bedoelde beschikking, zoals bedoeld in artikel 24, negende lid, geacht mede te zijn gericht tegen die beschikking, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt. 2.5.3 In het vierde lid van artikel 30 van de Wet WOZ is bepaald dat indien de in het tweede of derde lid bedoelde fictie toepassing vindt, de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar in de plaats treedt van de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar wat betreft de OZB-aanslag. In afwijking in zoverre van het eerste lid in samenhang met artikel 25, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vervat deze gemeenteambtenaar de uitspraak op het bezwaar tegen de in het tweede of derde lid bedoelde beschikking en de uitspraak op het bezwaar tegen de in het tweede of derde lid bedoelde OZB-aanslag in één geschrift. 2.5.4 De hierboven genoemde bepalingen zijn in werking getreden op 1 januari 2005. 2.6.1 In de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet WOZ en van enige andere wetten (meer doelmatige uitvoering van de Wet WOZ), Kamerstuk 2003-2004, 29612, nr. 3, Tweede Kamer, is de volgende passage opgenomen: “2.2 Combinatie WOZ-beschikking en OZB-aanslag (…) Door de combinatie van de WOZ-beschikking met de OZB-aanslag wordt verwarring vermeden en worden onnodige bezwaarschriften voorkomen. Ook wordt beoogd te voorkomen dat twee afzonderlijke bezwaarschriften worden ingediend tegen de WOZ-beschikking en de OZB-aanslag. De Waarderingskamer wijst er in haar advies (blz. 6) op dat het verminderen van de irritatie een belangrijk element is om de doelmatigheid van de uitvoering van de Wet WOZ en het gebruik van WOZ-gegevens voor woningen te optimaliseren. De Waarderingskamer adviseert dan ook positief over dit voorstel. Verwacht wordt dat dit voorstel leidt tot een vermindering van de bezwaar- en beroepschriften; hetgeen een verlaging van de uitvoeringslasten voor gemeenten en rechterlijke macht betekent. De besparing op deze uitvoeringslasten voor de gemeenten wordt geraamd op € 4,5 miljoen per jaar.” 2.6.2 In de Nota naar aanleiding van het verslag bij voornoemd wetsvoorstel, Kamerstuk 2003-2004, 29612, nr. 10, Tweede Kamer, is het volgende opgenomen: “Combinatie WOZ-beschikking en OZB-aanslag De leden van de fractie van de VVD suggereren in het kader van het combineren van WOZ en OZB om de twee berichten gelijktijdig te versturen in twee verschillende enveloppen. De door de leden van de VVD-fractie geschetste werkwijze wordt door een aantal gemeenten al toegepast. Daarbij is gebleken dat belastingplichtigen niet altijd begrijpen dat zij bezwaar tegen de waarde moeten maken door een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking in te dienen en dat zij bezwaar tegen andere elementen van de aanslag OZB moeten maken door een bezwaarschrift tegen de OZB-aanslag in te dienen. De behandeling van de bezwaarschriften in twee gescheiden trajecten is voor de burger vaak verwarrend en is ondoelmatig, mede gezien de verschillende werkprocessen bij de gemeenten. Een en ander wordt met het onderhavige voorstel verbeterd. Bovendien wordt door het gecombineerd verzenden van de OZB-aanslag en de WOZ-beschikking meer duidelijkheid geschapen bij de burger en worden de uitvoeringslasten voor de gemeenten beperkt. Er wordt namelijk één (gecombineerd) bericht opgemaakt en verzonden. ....” 2.6.3 In het artikelsgewijs commentaar bij artikel 30 van de Wet WOZ, Kamerstuk 2003-2004, 29612, nr. 3, Tweede Kamer, is het volgende opgemerkt: “Artikel I, onderdeel G (artikel 30 Wet WOZ) Door combinatie van de WOZ-beschikking met de OZB-aanslag in één geschrift wordt in het voorgestelde tweede en derde lid van artikel 30 geregeld dat indien in bezwaar wordt gekomen tegen de waardebeschikking het bezwaar wordt geacht mede te zijn gericht tegen de OZB-aanslag en vice versa. De bevoegde gemeenteambtenaar in de Wet WOZ is de gemeenteambtenaar die belast is met de heffing van gemeentelijke belastingen. De bevoegdheden toegekend aan de bevoegde gemeenteambtenaar in de Wet WOZ zijn niet gelijk aan de bevoegdheden toegekend aan de gemeenteambtenaar in de Gemeentewet. Daarom wordt in het voorgestelde vierde lid geregeld dat de bevoegde gemeenteambtenaar in de Wet WOZ voor de uitspraak op bezwaar tegen de OZB-aanslag beschikt over de bevoegdheden ter zake op grond van de Gemeentewet. De uitspraak wordt vervat in één geschrift. Voordeel hiervan is dat er sprake is van één procedure.” 2.6.4 In het artikelsgewijs commentaar bij het vervallen van artikel 241 van de Gemeentewet, Kamerstuk 2003-2004, 29612, nr. 3, Tweede Kamer, is het volgende opgemerkt: “Artikel III (artikel 241 Gemeentewet) Artikel 241 is in de Gemeentewet opgenomen omdat de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep tegen de OZB-aanslagen en tegen de WOZ-beschikkingen in afzonderlijke procedures geldend moeten worden gemaakt. Zonder nadere voorziening zou de mogelijkheid bestaan dat er op nodeloze wijze OZB- en WOZ-procedures tegelijkertijd naast elkaar worden gevoerd, terwijl de door belanghebbende gewenste zekerheid pas tot stand kan komen wanneer de WOZ-waarde van de desbetreffende onroerende zaak onherroepelijk is komen vast te staan. Zowel voor de gemeente als belastingheffer als voor de belanghebbende is het derhalve doelmatig in dergelijke situaties de afdoening van het bezwaar tegen de OZB-aanslag aan te houden tot het tijdstip waarop de relevante WOZ-gegevens onherroepelijk zijn komen vast te staan. Deze bepaling kan komen te vervallen, omdat in het voorgestelde artikel 24, negende lid, artikel 25, tweede lid, en artikel 29a, eerste lid, van de Wet WOZ ervoor is gekozen om de WOZ-beschikking en de OZB-aanslag zoveel mogelijk te combineren. In artikel 30 wordt vervolgens voorgesteld dat een bezwaarschrift tegen een WOZ-beschikking of tegen een OZB-aanslag geacht wordt mede te zien op de OZB-aanslag of de WOZ-beschikking. De in artikel 1, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde gemeenteambtenaar treedt in de plaats van de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar wat betreft de OZB-aanslag. Deze gemeenteambtenaar vervat de uitspraak op het bezwaar tegen de WOZ-beschikking en de uitspraak op het bezwaar tegen de OZB-aanslag in één geschrift. Artikel 241 kan om deze reden komen te vervallen.” 2.7 Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder de WOZ-beschikkingen en de gemeentelijke heffingen (waaronder de OZB-aanslagen) in één geschrift heeft vervat. Belanghebbende heeft, gelet op het onder 2.2 overwogene, uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen zowel de aanslagen als de WOZ-beschikkingen. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2005 alleen het bezwaar tegen de (OZB-)aanslagen behandeld en ongegrond verklaard. 2.8 Gelet op de hiervoor aangehaalde parlementaire toelichting is het naar het oordeel van de rechtbank de bedoeling van de wetgever geweest om één bezwaarprocedure te creëren die zowel de WOZ-beschikking als de OZB-aanslag omvat. Naar het oordeel van de rechtbank moet derhalve artikel 30, tweede, derde en vierde lid van de Wet WOZ, zo worden uitgelegd dat de gemeenteambtenaar één uitspraak op bezwaar dient te doen indien de OZB-aanslag en de WOZ-beschikking in één geschrift moeten worden bekendgemaakt. Nu ook belanghebbende erover klaagt dat verweerder niet is ingegaan op de grieven tegen de WOZ-beschikkingen, kan de uitspraak op bezwaar niet in stand blijven. De zaak wordt teruggewezen naar verweerder, waarna verweerder een nieuwe uitspraak op bezwaar dient te doen inzake zowel de gemeentelijke heffingen als de WOZ-beschikkingen. Verweerder heeft in dit verband ter zitting verklaard belanghebbende een nieuwe termijn te gunnen teneinde zijn bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikkingen nader te motiveren. 2.9 Het vorenoverwogene geldt echter niet met betrekking tot de eveneens op de aanslagbiljetten opgenomen aanslagen rioolrecht. Nu belanghebbende inhoudelijk tegen deze heffingen geen bezwaar heeft gemaakt, zal de rechtbank de uitspraken die daarop zien, bekrachtigen. 2.10 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond 2.11 In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kos-ten die belanghebbende in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 10,20 aan reiskosten. Overige kosten aan de zijde van belanghebbende zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank wijst de gemeente [Z] aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren. De beslissing is op 24 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank; 2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.