Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV3414

Datum uitspraak2006-03-03
Datum gepubliceerd2006-03-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754052-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

140 Sr. Verdachte stond aan het hoofd van een organisatie waarvan de activiteiten bestonden uit stelselmatige overtreding van de Opiumwet. Niettegenstaande de omstandigheid dat hij gedetineerd was, wist verdachte sturing te geven aan de leden van de organisatie die rechtstreeks betrokken waren bij een reeks kort na elkaar plaatshebbende transporten van softdrugs naar Groot-Brittannië. [...] De sturende rol van verdachte binnen de hierboven beschreven criminele organisatie is in belangrijke mate bepalend voor de hoogte van de door de rechtbank op te leggen straf. De rechtbank rekent het verdachte tevens aan dat hij de criminele handelingen heeft gepleegd ten tijde van zijn detentie, die hij voornamelijk onderging wegens veroordeling terzake van lidmaatschap van een criminele organisatie en de in het kader daarvan ondernomen drugshandel, een omstandigheid die verdachte kennelijk niet heeft weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 09/754052-04 Uitspraakdatum: 3 maart 2006 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 februari 2005, 22 april 2005, 14 juli 2005, 20 september 2005, 26 september 2005, 7 december 2005 en 17 februari 2006 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op 31 mei 1963 te [geboorteplaats], thans gedetineerd in [penitientiaire inrichting], 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging in de zin van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is omschreven in dier voege dat: 1. [zaakdossier Utrecht] hij in de periode op of omstreeks 08 maart 2004 tot en met 15 maart 2004 te Zoetermeer(gemeente Zoetermeer) en/of te Maarssen (gemeente Maarssen) en/of te Breukelen (gemeente Breukelen) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 109 kilogram (samengeperste) hennep(-toppen), in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram (van een materiaal bevattende) hennep, zijnde (een materiaal bevatende) hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 2. [zaakdossier 140] hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot en met 15 november 2004 te Zoetermeer (gemeente Zoetermeer) en/of te Vught en/of te Lelystad en/of te Katwijk (gemeente Katwijk) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, als oprichter is opgetreden en/of leiding heeft gegeven aan, althans heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, welke organisatie betreft een groep personen bestaande (onder meer) uit (hem) verdachte en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of (een of meer persoon/personen zich noemende) [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: - het (telkens) binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van middelen behorende op de bij de Opiumwet behorende lijst I (zoals omschreven in het derde en vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet) en/of een of meer partij(en) hasjiesj, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (meer dan 30 gram) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of een of meer partij(en) (van meer dan 30 gram) hennep, zijnde hasjiesj en hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; - het bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval het aanwezig hebben van die hoeveelhe(i)d(en) middelen behorende op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of die partij(en) hasjiesj en/of hennep (zoals omschreven in het tweede, derde en vierde lid van artikel 11 van de Opiumwet), en/of - het treffen van voorbereidingshandelingen tot het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van middelen behorende op de bij de Opiumwet behorende lijst I (zoals omschreven in het derde en vierde lid van artikel 10 en in het eerste lid van artikel 10A van de Opiumwet), - het voorhanden hebben van een of meerdere vuurwapen(s) en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) (bijbehorende) munitie; die/dat misdrij(f)(ven) betref(fen) (respectievelijk) het (telkens) opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, aanhef en onder A/B/C/D en/of artikel 10a van de Opiumwet en/of artikel 3, aanhef en onder A/B/C/D van de Opiumwet en met een/het/de in en/of onder (de) artikel(en) 26 en 55 Wet wapens en munitie, gegeven verboden. 2. Voorvragen 2.1 Nietigheid van de dagvaarding Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte betoogd dat de omschrijving van de feiten die een onderbouwing moeten uitmaken van de verdenking dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bijzonder ruim is. In het geval het openbaar ministerie het bewijs tegen verdachte ook grondt op andere bewijsmiddelen dan die genoemd in het apart opgemaakte "artikel 140-zaaksdossier" verzoekt de raadsman de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig te verklaren, omdat de tenlastelegging in dat geval als onvoldoende feitelijk en als te vaag moet worden bestempeld. De rechtbank is van oordeel dat in de tenlastelegging de verdenking van overtreding van het voorschrift van artikel 140 Wetboek van Strafrecht voldoende duidelijk en feitelijk is omschreven, waarmee de tenlastelegging voldoet aan de eisen die door artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering worden gesteld. De aan het adres van verdachte gerichte verdenking van deelname aan een criminele organisatie moet, mede gelet op de in de tenlastelegging genoemde personen en plaatsen, worden beoordeeld in het licht van het gehele ’Traderdossier’, zoals dat is verstrekt aan rechtbank en verdediging. Dat dit dossier voor de overzichtelijkheid en de leesbaarheid is ingedeeld in afzonderlijke zaaks- en andere dossiers doet daaraan niets af. Gelet op het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is voldoende duidelijk geworden op welke stukken van het dossier de officier van justitie zich heeft georiënteerd bij de formulering van de tenlastelegging en tevens dat verdachte wist waartegen hij zich had te verdedigen. Het verweer wordt derhalve verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat ook overigens de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs 3.1. Vrijspraak Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Tot betrokkenheid van verdachte bij dit feit in de zin van wetenschap daaromtrent kan worden geconcludeerd na kennisneming van de weergave van afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en andere leden van de organisatie, waarin verdachte kennelijk aan een half woord voldoende had om de strekking van het betoog van de ander te begrijpen. De rechtbank wijst in dit verband met name op de gesprekken die hij rond de ten laste gelegde periode met medeverdachte [medeverdachte] heeft gevoerd. De rechtbank acht voorts opvallend dat verdachte op 11 maart 2004, dat wil zeggen binnen de tenlastegelegde periode, bezoek heeft ontvangen van personen, die enige dagen later in verband met het hier bedoelde feit zijn aangehouden, en ook dat hij kort na de onderschepping van het bedoelde transport in bedekte termen op de hoogte is gebracht van gerezen problemen. Alhoewel het dossier sterke aanwijzingen bevat voor betrokkenheid van verdachte bij de totstandkoming en uitvoering van het onder 1 tenlastegelegde feit, is de rechtbank - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te kunnen komen tot bewezenverklaring van het bestanddeel ‘medeplegen’. Dat betekent dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. 3.2. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2. tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat: 2. hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 15 november 2004 te Zoetermeer (gemeente Zoetermeer) en te Lelystad en te Katwijk (gemeente Katwijk) en elders in Nederland leiding heeft gegeven aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, welke organisatie betreft een groep personen bestaande onder meer uit hem, verdachte, en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: - het telkens buiten het grondgebied van Nederland brengen van een partij hasjiesj van meer dan 30 gram en/of een partij van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; - het verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van die partijen hasjiesj en/of hennep zoals omschreven in het tweede, derde en vierde lid van artikel 11 van de Opiumwet, welke misdrijven betreffen het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, aanhef en onder A en B van de Opiumwet. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte onder 2. meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: Feit 2 : het leiding geven aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen 6.1. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen goederen aan deze worden teruggegeven. 6.2. Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte stond aan het hoofd van een organisatie waarvan de activiteiten bestonden uit stelselmatige overtreding van de Opiumwet. Niettegenstaande de omstandigheid dat hij gedetineerd was, wist verdachte sturing te geven aan de leden van de organisatie die rechtstreeks betrokken waren bij een reeks kort na elkaar plaatshebbende transporten van softdrugs naar Groot-Brittannië. Hij heeft hiertoe veelvuldig contact onderhouden met medeverdachte [medeverdachte], die voor hem optrad als intermediair. Langs die weg heeft verdachte - zowel per telefoon als door middel van het wekelijkse "bezoekuur" in de gevangenis - contacten gecoördineerd en onderhouden met personen, die hun sturende werkzaamheden in Nederland ten aanzien van de diverse zendingen afstemden met afnemers in Groot-Brittannië. De organisatie waaraan verdachte leiding gaf, opereerde professioneel, hetgeen onder meer tot uitdrukking komt in het feit dat in geval van onderschepping van partijen verdovende middelen de organisatie kennelijk logistiek en financieel in staat was deze tegenslagen op te vangen en door kon gaan met het organiseren van nieuwe transporten. Uit de stukken van het dossier blijkt ook overigens dat in de organisatie grote sommen (contant) geld omgingen. De leidinggevende rol van verdachte in de organisatie blijkt in het bijzonder uit de talloze telefoontjes die hij vanuit de gevangenis pleegde, de inhoud van die telefoongesprekken, alsmede de omstandigheid dat een telefonisch gegeven opdracht niet zelden gevolgd werd door een nieuw telefoontje met daarin de vraag of de opdracht vervuld was. Ook de vanzelfsprekendheid waarmee en de wijze waarop hij orders en aanwijzingen aan anderen gaf en het feit dat deze kennelijk werden opgevolgd speken in dit verband boekdelen. Kenmerkend voor de organisatie, waaraan verdachte leiding gaf, acht de rechtbank ook dat niet alle verdachten exact op de hoogte waren van de details en de eindbestemming van de individuele transporten, ten behoeve waarvan zij activiteiten ontplooiden. Er bestond kortom onderscheid tussen de organisatoren en de uitvoerders van het transport. De sturende rol van verdachte binnen de hierboven beschreven criminele organisatie is in belangrijke mate bepalend voor de hoogte van de door de rechtbank op te leggen straf. De rechtbank rekent het verdachte tevens aan dat hij de criminele handelingen heeft gepleegd ten tijde van zijn detentie, die hij voornamelijk onderging wegens veroordeling terzake van lidmaatschap van een criminele organisatie en de in het kader daarvan ondernomen drugshandel, een omstandigheid die verdachte kennelijk niet heeft weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het volgende wetsartikel is van toepassing: Wetboek van Strafrecht : 140. 8. Beslissing De rechtbank: Spreekt verdachte vrij van het hem onder 1. tenlastegelegde feit. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2. tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEEËNVEERTIG MAANDEN. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Gelast de teruggave aan verdachte van: - DIV Papier Snippers met aantekeningen uit prullenbak - 1 stk Agenda 2005 - 1 stk Agenda Kl: rood 2004 - 1 STK Agenda Kl: blauw 2004 - DIV Brief - 1 stk Lijst Namenlijst - 2 Stk Map Dossiermappen - div Foto - 1 stk Brief - 1 stk Adressenboek - 1 stk Lijst Boodschappenlijst van [verdachte] - 1 stk Pen - 3 stk Kaart Tel.krtn. nummers M407146874/M405338181/M407147115 - 1 stk Kaart Kaartje met diverse tel.nrs. en namen - 1 stk Kaart Kaartje met diverse nummers 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. Verpalen, voorzitter, mrs. Van Dam en Goedhuis-Visser, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Berben en Van Nunen, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 maart 2006. Mr. Van Nunen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.