Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV3421

Datum uitspraak2006-01-18
Datum gepubliceerd2006-03-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers02/01312
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard uitsluitend nog het antwoord op de vraag of de onroerende zaak in meer dan verwaarloosbare mate is gebaat bij de voorzieningen. Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 02/01312 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X N.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd belastingen van de gemeente P (hierna aan te duiden als de Verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is een aanslag in de baatbelasting A B C opgelegd tot een bedrag van f 2.668.427,84, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Verweerder is gehandhaafd. 1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 218,=. De Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 september 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Verweerder. 1.4. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. De Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de veertien bij deze pleitnota behorende bijlagen (afbeeldingen). Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. 1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: 2.1. In het kader van de exploitatie van het industrieterrein A B C is door de gemeente D (hierna: de gemeente) een aantal voorzieningen (hierna: de voorzieningen) getroffen. Bedoelde exploitatie is aangevangen in 1991. Bij besluit van 24 juni 1992 is door de Raad van de gemeente een Bekostigingsbesluit als bedoeld in artikel 274 van de Gemeentewet (tekst 1992) vastgesteld ter invoering van een bouwgrondbelasting ter zake. Dit bekostigingsbesluit is gepubliceerd in het Gemeenteblad van de gemeente, met de vermelding dat het besluit vanaf 20 juli 1992 gedurende een maand voor een ieder ter inzage ligt bij de Dienst Financiën van de gemeente op het stadskantoor, E-straat 10, kamer 000. 2.2. In juli 1997 is door de raad van de gemeente vastgesteld de Verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting A B C (hierna: de verordening). In de verordening wordt onder meer het volgende bepaald: Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: a. een onroerende zaak: 1. een gebouwd eigendom; 2. een ongebouwd eigendom; 3. een gedeelte van een onder 1 of 2 bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt; 4. een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen of onder 3 bedoelde gedeelten daarvan die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen. b. het bestemmingsplan: het bestemmingsplan A B C. Artikel 2 Belastbaar feit 1. Onder de naam "baatbelasting A B C" wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven terzake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de omlijning zoals op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart nummer Alg. 3 d.d. 6-6-1997, aangegeven die op 1 januari 1996, zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur. 2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten in hoofdzaak: a. wegen; b. rioleringen; c. grondwerken; d. nutsvoorzieningen; e. groenvoorzieningen; f. blusvijvers; g. op- en afrit A67; h. bewegwijzering; i. kunstwerk. Artikel 3 Belastingplicht De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. (...) Artikel 4 Maatstaf van heffing De maatstaf van heffing is het aantal volle vierkante meters oppervlakte van de onroerende zaak. Artikel 5 Belastingtarief De belasting bedraagt voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf ƒ 60,58 inclusief 17,5% omzetbelasting. Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking. 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1998. 3. (...) 2.3. De verordening is bekendgemaakt in het gemeenteblad van de gemeente, jaargang 97, nr. 22. Genoemd gemeenteblad kan kosteloos worden ingezien op het Gemeentelijk Informatiecentrum, F 28 te D, en exemplaren van het gemeenteblad zijn verkrijgbaar tegen betaling van legeskosten bij de afdeling Interne Zaken buro Centrale registratuur (kamer xxx), E-straat 10 te D. 2.4. In december 1997 heeft de raad van de gemeente besloten tot wijziging van de artikelen 10 en 11 van de verordening. Voornoemde wijzigingsverordening is bekendgemaakt in het gemeenteblad van de gemeente, jaargang 97, nr. 51, met daaronder vermelding van inzagemogelijkheid en verkrijgbaarheid daarvan als aangegeven onder 2.3. 2.5. Op 25 maart 1998 heeft de Raad van de gemeente besloten tot wijziging van de artikelen 6 en 9, alsmede tot intrekking van de artikelen 10, 11, 12 en 13, van de verordening. Voornoemde wijzigingsverordening is bekendgemaakt in het gemeenteblad van de gemeente, jaargang 98, nr. 17, met daaronder vermelding van inzagemogelijkheid en verkrijgbaarheid daarvan als aangegeven onder 2.3. 2.6. De onroerende zaak van belanghebbende (hierna: de onroerende zaak) is gelegen aan de G-weg 3 te D. Op de onroerende zaak heeft belanghebbende in het kader van haar bedrijfsactiviteiten in 1972 een schakelstation voor de electriciteitsvoorziening gebouwd. Naast een openlucht-transformator is een compressorgebouw, een veldhuisje en een bedrijfsgebouw opgericht. In bedoeld bedrijfsgebouw bevinden zich naast bedieningsruimten een transformatorruimte, een werkplaats, een toilet en een gelegenheid tot het nuttigen van meegebrachte dranken en etenswaren. De onroerende zaak, met een oppervlakte van 44.048 m2, heeft in het uit 1991 daterende bestemmingsplan "Bedrijventerrein A B C" voor het merendeel, 35.410 m2, de bestemming "electriciteitsbedrijf" gekregen terwijl het resterende deel van de onroerende zaak, 8.638 m2, de bestemming heeft gekregen van "Bedrijfsdoeleinden III", zoals in dat bestemmingsplan omschreven. Het bedrijventerrein A B C kent een oppervlakte uitgeefbare gronden van in totaal 1.354.735 m2. 2.7. Voorafgaand aan de realisatie van de voorzieningen was de onroerende zaak ontsloten naar het H-pad, een met grind verharde weg, welke op zijn beurt uitliep op de verharde I-weg. Daarnaast kon via het H-pad en de met grind verharde J-weg en het verharde H-wegske de I-weg worden bereikt. Laatstbedoelde weg liep uit op de K-weg, een weg met een profiel van circa 3 meter, gedeeltelijk, en wel voor het gedeelte gelegen tussen de J-weg en de I-weg, voorzien van een grindverharding. Na de realisatie van de voorzieningen is de onroerende zaak ontsloten via de G-weg, een geasfalteerde weg met een profiel van circa 10 meter. 2.8. Voorafgaand aan de realisatie van de voorzieningen was het in 2.6. bedoelde toilet niet aangesloten op een riolering maar op een in de grond van de onroerende zaak aanwezige septictank. Na de realisatie van de voorzieningen is een aansluiting tot stand gekomen op de tot de voorzieningen behorende riolering. 2.9. Voor de peildatum behoorde tot de onroerende zaak een ongebouwd stuk grond dat gelegen was in de gemeente L. Dat stuk grond is door belanghebbende verkocht op een tijdstip gelegen vóór de peildatum 1 januari 1996, zodat de onroerende zaak zoals deze in de belasting is betrokken, in haar geheel was en is gelegen in de gemeente. 2.10. Belanghebbende heeft het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard uitsluitend nog het antwoord op de vraag of de onroerende zaak in meer dan verwaarloosbare mate is gebaat bij de voorzieningen. Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven en voor zover te dezen nog van belang, toegevoegd: Belanghebbende Ik trek mijn grief inzake de publicatie in. Ik meen bij nader inzien dat de publicatie aan de eisen voldoet. Verder trek ik in mijn grief inzake het stukje grond dat in een ruil is betrokken met de gemeente. Ik handhaaf uiteindelijk enkel mijn grief omtrent het niet dan wel het in verwaarloosbare mate gebaat zijn van de onroerende zaak. De Verweerder De omstandigheid dat de onroerende zaak in het bestemmingsplan voor het grootste deel de bestemming electriciteitsbedrijf heeft gekregen, acht ik niet van belang voor de vraag of de onroerende zaak is gebaat. De vraag is of de onroerende zaak door de voorzieningen is gebaat in die zin dat die zaak daardoor in een gunstiger positie is gekomen. Niet van belang is welk gebruik de eigenaar van de onroerende zaak daarvan maakt. Een geringe, meer dan verwaarloosbare baat is al genoeg. Er is voldaan aan alle voorwaarden met betrekking tot de publicatie van het bekostigingsbesluit. Nu ter zake van toepassing was het oude artikel 274 moest het bekostigingsbesluit op de gebruikelijke wijze worden bekendgemaakt. Het bekostigingsbesluit is gepubliceerd in het gemeenteblad van de gemeente, waarin alle dergelijke besluiten en verordeningen in worden gepubliceerd. De verordening is gepubliceerd op de in artikel 139 (nieuw) van de gemeentewet voorgeschreven wijze. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag. De Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Het hof dient ambtshalve te beoordelen of de publicatie van het bekostigingsbesluit en van de verordening voldoet aan de daaraan te stellen eisen. 4.1.1. Door ter zake van het nemen van het bekostigingsbesluit melding te maken in het Gemeenteblad van de gemeente, met de vermelding dat het besluit vanaf 20 juli 1992 gedurende een maand voor een ieder ter inzage ligt, heeft de gemeente naar het oordeel van het hof voldaan aan de in artikel 274, lid 4 (tekst 1992) van de gemeentewet opgenomen verplichting om dat besluit op de gebruikelijke wijze bekend te maken. 4.1.2. Door ter zake van het van kracht worden van de verordening melding te maken in het gemeenteblad van de gemeente, jaargang 97, nr. 22, welk gemeenteblad kosteloos kan worden ingezien op het Gemeentelijk Informatiecentrum, F 28 te D, en door daarbij te bepalen dat exemplaren van het gemeenteblad verkrijgbaar zijn tegen betaling van legeskosten, en tevens waar die exemplaren verkrijgbaar zijn, heeft de gemeente naar het oordeel van het hof voldaan aan de op haar rustende publicatieverplichting uit hoofde van artikel 139 van de gemeentewet. 4.2. Op grond van de vastgestelde feiten, met name de omstandigheid dat de voorzieningen een verbetering hebben teweeggebracht in de toegankelijkheid van de onroerende zaak doordat in de plaats van wegen en weggedeelten met een smal profiel en met een grindverharding wegen met een breed profiel en asfaltverharding zijn gekomen, en de omstandigheid dat tot de voorzieningen behoorde een nieuw rioolstelsel waarop de onroerende zaak kon worden aangesloten, is het hof van oordeel dat de onroerende zaak door de voorzieningen in meer dan verwaarloosbare mate is gebaat. Daaraan doet niet af dat belanghebbende stelt in haar bedrijfsvoering geen bijzonder voordeel te hebben van de voorzieningen nu beslissend is de vraag of de onroerende zaak als zodanig door die voorzieningen is gebaat. Het hof merkt te dezen op dat een gedeelte van de onroerende zaak de bestemming "Bedrijfsdoeleinden III" heeft en voor andere activiteiten kan worden ingezet dan voor de uitvoering van het electriciteitsbedrijf, zodat belanghebbendes genoemde stelling haar ook in zoverre niet kan baten. 4.3. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Verweerder. 5. Proceskosten Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. Beslissing Het hof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door N. van Beelen, voorzitter, A.J. van Soest en J.W. Zwemmer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 18 januari 2006 Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 18 januari 2006 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.