Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV3899

Datum uitspraak2006-03-08
Datum gepubliceerd2006-03-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200503306/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergschenhoek (hierna: het college) aan Rabobank 3B Hoek (hierna: vergunninghouder) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een kantoorgebouw op het perceel Oosteindseweg 64-66, kadastraal bekend gemeente Bergschenhoek, sectie A, nr. 4112 ged. (hierna: het perceel).


Uitspraak

200503306/1. Datum uitspraak: 8 maart 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. Wonw 04/1116 van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2005 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Bergschenhoek. 1.    Procesverloop Bij besluit van 5 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergschenhoek (hierna: het college) aan Rabobank 3B Hoek (hierna: vergunninghouder) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een kantoorgebouw op het perceel Oosteindseweg 64-66, kadastraal bekend gemeente Bergschenhoek, sectie A, nr. 4112 ged. (hierna: het perceel). Bij besluit van 5 maart 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 maart 2005, verzonden op 4 maart 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 19 mei 2005 heeft vergunninghouder die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend. Bij brief van 20 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. drs. G. van der Wende, advocaat te Capelle aan den IJssel, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.M. Schong, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Olden, advocaat te Utrecht. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge het bestemmingsplan "Oosteindseweg" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden - erf (e)".     Ingevolge artikel III.1, lid B, onder I.d, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen op de gronden uitsluitend woningen, met de daarbij behorende bijgebouwen, uitbreidingen van woningen en andere bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat bij iedere woning op het bijbehorende erf, op de kaart aangegeven met de nadere codering "erf (-e-)", bijgebouwen en/of uitbreidingen van de woning mogen worden gebouwd, onder de in die bepaling nader aangegeven voorwaarden.     Het bouwplan is daarmee in strijd. Teneinde aan het project medewerking te kunnen verlenen heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend. 2.2.    Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. 2.3.    Appellant betoogt zakelijk samengevat dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet duidelijk heeft kunnen maken waarom de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is. Daartoe voert hij aan dat in het aan de vrijstelling ten grondslag gelegde rapport "Ruimtelijke onderbouwing realisering hoofdkantoor van de Rabobank in de 3B-hoek" (hierna: het rapport) een ruimtelijke visie voor het gebied waarvan het perceel deel uitmaakt ontbreekt en daarin het standpunt dat ter plaatse geen woningbouw mogelijk is niet is onderbouwd. 2.4.    De Afdeling overweegt dat het project een aanzienlijke inbreuk maakt op de bestaande planologische situatie. Naarmate de inbreuk op het geldende planologische regime groter is, moeten zwaardere eisen worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van het project.     Vast staat dat het perceel is gelegen in een gebied dat ten noorden wordt begrensd door het historische bebouwingslint aan de Oosteindseweg, ten oosten en zuiden door de weg De Kulck en de provinciale weg N 209 en ten westen door een gebied met glastuinbouwbedrijven dat in het rapport "De Driehoek" wordt genoemd.     Blijkens het rapport is het kantoorpand een eerste gebouw in de toekomstige woningbouwontwikkelingen in "De Driehoek" doch is woningbouw op de geplande locatie niet mogelijk vanwege de te verwachten geluidsoverlast en de mogelijke consequenties voor de luchtkwaliteit in verband met de provinciale weg en de aanleg van een rondweg. Een onderbouwing van deze aanname ontbreekt evenwel. Met name is niet duidelijk waarom de te verwachten geluidsoverlast en gevolgen voor de luchtkwaliteit zich ten aanzien van dit perceel wel voordoen en ten aanzien van de overige delen van De Driehoek, waarin op een vergelijkbare afstand van de betrokken wegen woningbouw is voorzien, niet. Het gehele gebied grenst immers aan de provinciale weg en is omgeven door bestaande en blijkens het rapport in de toekomst gewenste ontsluitingswegen. Daardoor is onvoldoende ingegaan op de relatie met de geldende en de in de toekomst voorziene (woon)bestemming van het gebied. Aldus is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geen sprake van een ruimtelijke onderbouwing die voldoet aan de voorwaarden van artikel 19, eerste lid, van de WRO.     Het betoog treft derhalve doel. 2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij kan tevens worden bezien of de verkeersaantrekkende werking van het kantoor, gelet op de functie die het vervult voor nabijgelegen vestigingen en op hetgeen daarover door appellant ter zitting is gesteld, aanvaardbaar is. 2.6.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2005, Wonw 04/ 1116; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergschenhoek van 5 maart 2004, kenmerk 20034149; V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergschenhoek tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: duizend tweehonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Bergschenhoek aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI.    gelast dat de gemeente Bergschenhoek aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat. w.g. Polak    w.g. Boermans Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2006 429.