Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV4178

Datum uitspraak2006-03-08
Datum gepubliceerd2006-03-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers55561 / KG ZA 06-32
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Onenigheid tussen ex-echtgenote, wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige kinderen/enig erfgenamen en nieuwe vriendin over asbestemming van een man, die zelfmoord heeft gepleegd. De vriendin heeft de lijkbezorging geregeld. De vriendin heeft ondanks de haar bekende wensen van de wettelijk vertegenwoordigster en ondanks de tussen de raadsvrouwen van partijen gemaakte afspraken de asbus doen bijzetten op begraafplaats van haar woonplaats M. Zij stelt dat zij zich wat betreft de locatie heeft laten leiden door de uitdrukkelijke wens van de overledene. De kinderen waren niet uitgenodigd bij de bijzetting. De vriendin heeft de rechten op de bijzetplaats. De ex-echtgenote wilde en wil nog steeds de asbus doen bijzetten op de begraafplaats van de woonplaats C van de kinderen, waar de overledene ook het grootste gedeelte van zijn leven heeft doorgebracht, in het belang van de kinderen (rouwverwerking). Beoordeling: Doorslaggevend is de wens of de vermoedelijke wens van de overledene. De wens of vermoedelijke wens van de overledene staat niet vast. De voorzieningenrechter sluit vanwege aangenomen psychische instabiliteit van overledene niet uit dat deze wisselende signalen heeft afgegeven. Naar redelijkheid en met afweging van de gevoelens en belangen van de nabestaanden, moet over de bestemming van de as worden beslist. De Wet op de lijkbezorging kent geen definitie van nabestaanden. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat als nabestaanden moeten worden aangemerkt de levensgezel, kinderen en overige bloed- en aanverwanten van de overledene en dat de levensgezel in beginsel de meest gerede persoon is om over de asbestemming te beslissen. Vanwege de zeer korte duur van de samenleving (ca vier weken voorafgaande aan zelfmoord overledene, waarvan een aantal dagen doorgebracht in een psychiatrisch ziekenhuis), feit dat overledene zich nog niet uit zijn woonplaats had laten uitschrijven en psychische instabiliteit overledene is de vriendin niet als levensgezel-nabestaande aangemerkt. De vriendin was derhalve niet bevoegd om over bestemming asbus te beslissen. De kinderen zijn in dit geval de naaste bloedverwanten en enige erfgenamen. Temeer omdat de rekening van de lijkbezorging aan de kinderen is gepresenteerd, is de ex-echtgenote in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de kinderen aan te merken als beslissingsbevoegde. Haar keuze om de asbus bij te zetten in Coevorden in het belang van de kinderen is niet onredelijk. Volgt toewijzing van haar vordering dat de vriendin medewerking moet verlenen.


Uitspraak

Zaaknummer: 55561 / KG ZA 06-32 Vonnisdatum: 8 maart 2006 RECHTBANK ASSEN Vonnis van de voorzieningenrechter in het kort geding van: [EISER] in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van [kind1], geboren te [geboorteplaats kind1] op [geboortedatum kind1] en [kind2], geboren te [geboorteplaats kind2] op [geboortedatum kind2] , wonende te [adres eiser], eisende partij in kort geding bij dagvaarding 13 februari 2006, procureur mr. J. Dam-de Haan, -- tegen -- [GEDAAGDE], wonende te [adres gedaagde], gedaagde partij in kort geding bij gemelde dagvaarding, advocaat mr. M.D. Withaar te Zwolle. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] respectievelijk [gedaagde]. VERLOOP VAN DE PROCEDURE [eiser] heeft bij dagvaarding van 13 februari 2006 [gedaagde] gedagvaard tegen de zitting van 23 februari 2006. [eiser] heeft ter zitting van 23 februari 2006 bij monde van haar procureur geconcludeerd overeenkomstig de dagvaarding, alsmede met voorwaardelijke vermeerdering van eis. De advocaat van [gedaagde] heeft de vordering van [eiser] bestreden. Beide partijen hebben stukken in het geding gebracht en pleitaantekeningen overgelegd. Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd. GRONDEN VAN DE BESLISSING 1. De vaststaande feiten [eiser] is gehuwd geweest met [voormalig partner eiser], hierna te noemen [voormalig partner eiser], welk huwelijk is ontbonden door de inschrijving van een echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente [gemeente ontbinding huwelijk] op [datum ontbinding huwelijk]. Uit het huwelijk tussen [voormalig partner eiser] en [eiser] zijn twee, thans nog minderjarige, kinderen geboren, te weten: - [kind1], geboren te [geboorteplaats kind1] op [geboortedatum kind1]; - [kind2], geboren te [geboorteplaats kind2] op [geboortedatum kind2]. [voormalig partner eiser] was erg betrokken op zijn kinderen. [voormalig partner eiser] woonde sinds 11 september 2005 samen met [gedaagde] in het kader van een tussen hen bestaande affectieve relatie, die begonnen is rond het tijdstip van de echtscheiding. De relatie is in mei 2005 kortdurend verbroken geweest. [voormalig partner eiser] had een jarenlange psychische problematiek, die zich uitte in herhaalde suïcidewensen en -neigingen. Begin oktober 2005 is hij in verband daarmee enkele dagen vrijwillig opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis. Enkele dagen nadat hij het ziekenhuis had verlaten is [voormalig partner eiser] op 10 oktober 2005 overleden tengevolge van zelfdoding. Kort tevoren heeft hij contact gehad met [eiser] en zijn ouders. [voormalig partner eiser] stond op het moment van zijn overlijden nog ingeschreven in Hoogeveen, waar hij een eigen woning had. [eiser] heeft als langstlevende ouder alleen het gezag over de kinderen. [voormalig partner eiser] heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt, zodat zijn kinderen zijn enige erfgenamen zijn, ieder voor de helft van zijn nalatenschap. [voormalig partner eiser] wenste gecremeerd te worden. Hij heeft niet schriftelijk kenbaar gemaakt wat er met zijn as zou moeten gebeuren. [gedaagde] heeft op 11 oktober 2005 opdracht gegeven aan Draagt Elkanders Lasten Uitvaartzorg B.V. (DELU) tot crematie. DELU verlangde zekerheid van betaling van haar rekening. Grittenborgh, de werkgeefster van [voormalig partner eiser], heeft toen aangegeven garant te staan voor de kosten. Ingevolge een overeenkomst tussen Grittenborgh, Delu en [gedaagde], heeft Grittenborgh de overlijdensuitkering, die aan de kinderen als erfgenamen toekomt, gestort op een rekening onder een notaris te Meppel. Er bestaat onenigheid over de vraag of zonder toestemming van de erfgenamen de nota van DELU uit het onder die notaris berustende bedrag mag worden voldaan. De notaris te Meppel heeft aan de erfgenamen een nota ad € 400,00 gezonden voor zijn werkzaamheden. De crematie heeft plaatsgevonden op [datum crematie] in Crematorium Reestborgh te Meppel, hierna te noemen: het crematorium. Bij brief van 30 november 2005 heeft het crematorium onder meer het volgende aan de door [eiser] ingeschakelde boedelnotaris bericht: “In verband met de gerezen twijfel over de wensen van de overledene hebben wij u meegedeeld vooralsnog de as onder ons te houden. Daarbij denken we aan een redelijke termijn tot 1 februari 2006.” Naar aanleiding van het tussen partijen gerezen geschil over de bestemming van de as, heeft mr. Withaar bij brief van 6 december 2005 aan de boedelnotaris bericht dat zij namens [gedaagde] zal overgaan tot het treffen van gerechtelijke maatregelen, indien [eiser] niet binnen 8 dagen na datum brief instemt met het bijzetten van de as in Meppel. [eiser] niet heeft ingestemd met het voornemen van [gedaagde]. De aangekondigde gerechtelijke maatregelen zijn niet getroffen zijdens [gedaagde]. Op 4 januari 2006 zijn tussen de raadsvrouwen van partijen afspraken gemaakt die de strekking hadden dat [gedaagde] geen aanspraak zou maken op afgifte van de asbus, totdat partijen overeenstemming hadden bereikt of de rechter zou hebben beslist omtrent de bestemming van de asbus, waartoe hetzij zijdens [gedaagde], hetzij zijdens [eiser] een kort geding zou worden geëntameerd. Het crematorium heeft de asbus van [voormalig partner eiser] op 1 februari 2006 aan [gedaagde] afgegeven. Van de zijde van [gedaagde] is dit niet tevoren aan [eiser] kenbaar gemaakt. [eiser] ontving diezelfde dag om omstreeks 13.00 uur bericht van de afgifte door het crematorium aan [gedaagde]. [gedaagde] heeft de asbus op 1 februari 2006 om 15.15 uur, in bijzijn van familie van [voormalig partner eiser], laten bijzetten in een urnengraf op de begraafplaats te Meppel. [gedaagde] heeft de grafrechten daarvan. [eiser] en de kinderen waren bij de bijzetting niet uitgenodigd. 2. De vordering [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, 1. [gedaagde] zal bevelen om binnen twee dagen na dit vonnis aan [eiser] af te staan de asbus met daarin de as van [voormalig partner eiser] en al hetgeen in het werk zal stellen dat de asbus ook daadwerkelijk verwijderd kan worden van de urnenbegraafplaats te Meppel, waaronder toestemming van de gemeente Meppel om het urnengraf te openen, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, althans met machtiging van [eiser] indien [gedaagde] haar medewerking binnen de gestelde termijn aan voornoemd bevel niet verleent, de afgifte van de asbus van [voormalig partner eiser] door haarzelf te doen bewerkstelligen door de beheerder van de begraafplaats te Meppel te verzoeken het urnengraf te openen en de afgifte van de asbus aan haar te doen laten geschieden op vertoon van dit vonnis; 2. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van het geding. [eiser] heeft ter zitting haar eis voorwaardelijk en subsidiair vermeerderd enkel en alleen voor het geval de voorzieningenrechter van oordeel mocht zijn de primaire eis van [eiser] af te moeten wijzen, in die zin dat zij vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal verbieden de asbus op te graven dan wel te doen opgraven en tot zich te nemen, totdat in een bodemprocedure definitief is beslist omtrent de asbestemming van [voormalig partner eiser], zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 20.000,00 per overtreding. 3. Het verweer [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan. 4. Beoordeling van het geschil Het standpunt van [eiser] [eiser] betwist de stelling van [gedaagde] dat [voormalig partner eiser] de door haar gestelde wensen omtrent de asbestemming kenbaar heeft gemaakt. [eiser] verwijst naar de uitspraak van 20 december 2001 van de kort geding rechter te Utrecht (KG nr.1377629/KG ZA 01-1128), die heeft beslist dat in dat geval naar redelijkheid met inachtneming van de gevoelens en belangen van de nabestaanden een bestemming aan de as moet worden gegeven. Zij stelt verder dat het meer aan de vermoedelijke wens van [voormalig partner eiser] tegemoet zou komen als zijn as in Coevorden wordt bijgezet, aangezien hij daar is geboren en getogen en hij erg betrokken was op zijn kinderen die in Coevorden wonen. Daarentegen had [voormalig partner eiser] volgens [eiser] geen enkele binding met Meppel. Tot het moment van zijn overlijden woonde en werkte hij in Hoogeveen, alwaar hij ten tijde van zijn overlijden nog stond ingeschreven. Plaatsing van de urn op de begraafplaats te Coevorden is van groot belang voor de kinderen, mede met het oog op hun rouwverwerking. [eiser] stelt dat de door [gedaagde] in het geding gebrachte verklaringen niets zeggen over de wens van [voormalig partner eiser] ten aanzien van de bestemming van zijn as. Volgens [eiser] bestond tussen [voormalig partner eiser] en zijn ouders en broers gedurende de laatste anderhalf jaar voor zijn overlijden, afgezien van een kortdurend contact vlak voor zijn overlijden, geen contact en wilde hij ook niet dat zijn ouders zijn crematie zouden regelen. [eiser] stelt verder dat [gedaagde] niet bevoegd was om over de asbestemming te beslissen, omdat zij niet als nabestaande kan worden beschouwd. Zij kan nog niet als levensgezel worden aangemerkt, vanwege de zeer korte duur van de samenleving en de psychische instabiliteit van [voormalig partner eiser], die nog kort voor zijn overlijden aan haar en aan derden kenbaar had gemaakt naar [eiser] en de kinderen te willen terugkeren. Zelfs al zou [gedaagde] als nabestaande moeten worden aangemerkt, dan nog gaan de kinderen, als enige erfgenamen, voor. [eiser], als wettelijk vertegenwoordigster van de kinderen, is in deze de enige beslissingsbevoegde. Het standpunt van [gedaagde] [gedaagde] stelt dat zij op grond van artikel 18 lid 1 Wet op de Lijkbezorging bevoegd is te beslissen over de asbestemming, aangezien zij de opdracht voor de crematie heeft gegeven. Ook als levensgezel - [voormalig partner eiser] en zij hadden trouwplannen - was zij beslissingsbevoegd. Zij verwijst daarvoor naar de in de artikelen 67 en 72 van de Wet op de lijkbezorging aangegeven beslissingsbevoegden. Zij stelt dat de wens van [voormalig partner eiser] ten aanzien van de bestemming van zijn as valt te achterhalen aan de hand van verklaringen, onder meer van de ouders, broers en collega’s van [voormalig partner eiser]. Uit deze verklaringen blijkt volgens [gedaagde] dat [voormalig partner eiser] geen binding meer had met Coevorden en dat hij wenste dat zijn as zou worden bijgezet in Meppel. Dit zou hij ook aan haar meegedeeld hebben, toen zij spraken over wat er na zijn dood moest gebeuren. Ter zitting heeft zij kenbaar gemaakt dat zij zich uitsluitend heeft laten leiden door de wens van [voormalig partner eiser] en niet (mede) door de belangen van de kinderen. 5. Beoordeling Wens van de overledene Ingevolge artikel 18 lid 1 en 2 van de Wet op de Lijkbezorging geschiedt de lijkbezorging en de bestemming van de as overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Nu [voormalig partner eiser] zijn wens omtrent de bestemming van zijn as niet op schrift heeft gesteld, dient op andere wijze te worden achterhaald wat de vermoedelijke wens van [voormalig partner eiser] ten aanzien van de bestemming van zijn as is geweest. In dit geding is niet voldoende komen vast te staan wat de vermoedelijke wens is geweest van [voormalig partner eiser] ten aanzien van de bestemming van zijn as. Beide partijen stellen dat [voormalig partner eiser] zich heeft uitgelaten in de door hen voorgestane zin over de bestemming van zijn as, terwijl er tegenstrijdige getuigenverklaringen in het geding zijn gebracht. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat [voormalig partner eiser] onder invloed van zijn instabiele psychische conditie wisselende signalen heeft afgegeven. Nu de vermoedelijke wens van [voormalig partner eiser] niet voldoende vaststaat en waarschijnlijk niet met voldoende zekerheid alsnog vast kan worden gesteld, zal naar redelijkheid en met afweging van de gevoelens en belangen van de nabestaanden, over de bestemming van de as dienen te worden beslist. Beslissingsbevoegde nabestaanden Het door [gedaagde] aangegeven artikel 67 van de Wet op de lijkbezorging ziet op ontleding van een lijk ten behoeve van de wetenschap. Artikel 72 op orgaandonatie. In beide situaties gaat het om kort respectievelijk zeer kort na het overlijden te nemen beslissingen. Vanwege de spoed die daarbij is vereist, alsmede vanwege het karakter van de te nemen beslissing is in de artikelen 67 en 72 de volgorde van beslissingsbevoegden: de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of andere levensgezel, dan wel bij ontstentenis of onbereikbaarheid van deze, de naaste onmiddellijk bereikbare meerderjarige bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, of, wanneer ook deze niet bereikbaar zijn, de aanwezige meerderjarige erfgenamen of anders degenen die de zorg voor het lijk op zich nemen. Dit is een geheel andere situatie dan de beslissing over de asbestemming, die eerst na omstreeks een maand na de crematie behoeft te worden genomen, terwijl ook het karakter van de beslissing over de asbestemming een andere is dan de beslissingen ingevolge de artikelen 67 en 72. Voor de asbestemming is een specifieke regeling in de Wet opgenomen. Voor het onderhavige geding gaat het om de in artikel 59 lid 2 van de Wet op de Lijkbezorging aangegeven mogelijkheden. In onderdeel c van voormeld artikellid wordt bepaald dat de asbus ter beschikking wordt gesteld aan een nabestaande die de zorg voor de asbus op zich neemt. Anders dan [gedaagde] stelt, is voor het bepalen wie gerechtigd is om over de asbestemming te beslissen niet doorslaggevend wie de opdracht heeft gegeven voor het aanvragen van het in artikel 11 jo. 18 lid 1 van de Wet op de Lijkbezorging bedoelde verlof tot crematie. Wegens haar algemeenheid is evenmin juist de stelling van [eiser], dat alleen de erfgenamen als in aanmerking komende nabestaanden beslissingsbevoegd zijn en dat zij, als wettelijk vertegenwoordigster van de erfgenamen, dus alleen beslissingsbevoegd is. Immers niet elke nabestaande hoeft erfgenaam te zijn, terwijl een erfgenaam geen nabestaande hoeft te zijn. De voorzieningenrechter constateert dat genoemde Wet geen definitie inhoudt van het begrip nabestaande. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat als nabestaanden moeten worden aangemerkt de levensgezel, de kinderen en verdere bloed- en aanverwanten van de overledene. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de levensgezel in beginsel de meest gerede nabestaande om over de lijkbezorging, waaronder de asbestemming, te beslissen. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [gedaagde] niet als levensgezel en dus niet als nabestaande kan worden aangemerkt. Een levensgezel is iemand, waarmee een ander een bestendige, duurzame, relatie heeft. Gezien de zeer korte duur van de samenleving, in samenhang met de instabiliteit van [voormalig partner eiser], was daarvan (nog) geen sprake. De beslissingsbevoegdheid omtrent de bestemming van de asbus komt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de omstandigheden van het geval toe aan [eiser], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de kinderen van [voormalig partner eiser], als naaste bloedverwanten en tevens enige erfgenamen, waarbij ook betekenis toekomt aan het gegeven dat de kosten van de lijkbezorging aan de erfgenamen in rekening zijn gebracht. Haar keuze om de asbus van [voormalig partner eiser] te doen bijzetten op de begraafplaats te Coevorden, teneinde de kinderen de mogelijkheid te geven om in eigen omgeving om hun vader te rouwen en hem te gedenken, komt de voorzieningenrechter als redelijk voor. Ingevolge artikel 63 lid 1 van de Wet op de lijkbezorging kan op verzoek van een nabestaande die de zorg voor de asbus op zich neemt, door de houder van de plaats van bijzetting aan de nabestaande ter beschikking worden gesteld. Uit lid 2 van artikel 63 volgt dat verwijdering van de asbus die is bijgezet slechts kan geschieden met toestemming van de rechthebbende op de ruimte waar de asbus is bijgezet. De door [gedaagde] aangegeven toestemming van de burgemeester tot het openen van het graf is ingevolge artikel 29 lid 1 Wet op de lijkbezorging vereist voor het opgraven van een lijk. In artikel 63 van de Wet is geen vergelijkbare bepaling opgenomen. Voor het opgraven van een asbus is naar voorlopig oordeel dan ook geen toestemming van de burgemeester nodig. [gedaagde] dient derhalve toestemming te geven aan de houder van de plaats van bijzetting om de asbus op te graven, opdat de asbus aan [eiser] kan worden afgegeven. Het voorgaande leidt ertoe dat het primaire gedeelte van de primaire vordering van [eiser] zal worden toegewezen. De door [gedaagde] verzochte verlenging van de termijn zal worden toegewezen als in het dictum aan te geven, daar het opgraven van de asbus in overleg met de houder van de begraafplaats zal dienen te geschieden. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de dwangsom te maximeren als in het dictum aangegeven. Proceskosten Als de in het ongelijk te stellen partij zal [gedaagde] in de kosten van het geding worden verwezen. BESLISSING De voorzieningenrechter: 1. Beveelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na heden aan [eiser] af te staan de asbus met daarin de as van de heer [voormalig partner eiser] en al hetgeen in het werk te stellen dat de asbus ook daadwerkelijk verwijderd kan worden van de urnenbegraafplaats te Meppel, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat gedaagde in gebreke blijft om aan dit bevel te voldoen, zulks met een maximum van € 20.000,00. 2. Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] begroot op € 816,00 voor salaris en € 337,41 voor verschotten. 3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. 4. Wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. A. Rombouts-Nieuwstraten, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. F.W. Strijker, griffier, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 8 maart 2006, in tegenwoordigheid van de griffier en door de rechter voornoemd en de griffier ondertekend. Typ: TvdV Coll: Zaaktypering: 2e niveau: 4 3e niveau: 99