Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV4579

Datum uitspraak2006-03-09
Datum gepubliceerd2006-03-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.440290-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

artikel 6 WVW en roekeloos(heid)


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Meervoudige strafkamer Parketnummer: 07.440290-05 Uitspraak: 9 maart 2006 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum en -plaats], wonende te [woonplaats], thans verblijvende [verblijfplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer. De officier van justitie, mr. S.T.C. van der Werf, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het subsidiair ten laste gelegde tot gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Niet is komen vast te staan dat verdachte zijn gedrag willens en wetens heeft gericht op de dood van andere verkeersdeelnemers dan wel dat hij de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers het leven zullen verliezen bewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte de kruising is opgereden terwijl het stoplicht voor hem al enige tijd op rood stond en het stoplicht aan de zijde van de latere slachtoffers groen licht uitstraalde. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte de kruising met zeer hoge snelheid is opgereden. In dit verband is relevant dat weliswaar de zogenoemde naderingssnelheid door het ontbreken van remsporen niet kon worden vastgesteld, maar dat wel de botssnelheid door het NFI is berekend. Blijkens het rapport van het NFI is de berekende botssnelheid, afhankelijk van de vraag of verdachte wel of niet geremd heeft, minder dan wel gelijk aan de naderingssnelheid. Op grond van het door het NFI uitgevoerde technisch onderzoek kan worden vastgesteld dat verdachte met 99% zekerheid met een snelheid van meer dan 107 km per uur op de auto van de slachtoffers is gebotst en met 80% zekerheid met een botssnelheid van meer dan 126 km per uur. Gelet op de enorme klap waarmee het ongeluk gepaard is gegaan en de hoge snelheid van de auto die getuigen beschrijven, acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte aanzienlijk harder dan 107 km per uur heeft gereden, terwijl de maximum toegestane snelheid ter plaatse 80 kilometer per uur bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door met zeer hoge snelheid door rood licht te rijden op roekeloze wijze gereden, waardoor hij een ongeluk heeft veroorzaakt waarbij twee personen om het leven zijn gekomen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het een ongeval betreft waardoor anderen worden gedood, strafbaar gesteld bij artikel 175 Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij zich roekeloos heeft gedragen in het verkeer. Daarmee is tot uiting gebracht dat verdachte zich met de hoogste mate van verwijtbaarheid heeft schuldig gemaakt aan gevaarzettend verkeersgedrag. De rechtbank heeft hierbij niet alleen rekening gehouden met de zeer hoge snelheid waarmee verdachte door het rode licht is gereden. De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte op deze wijze aan het verkeer heeft deelgenomen, terwijl op dat moment, zo blijkt uit getuigenverklaringen, vrij veel verkeersdeelnemers op of nabij de betreffende kruising aanwezig waren. De aanwezigheid van al deze overige verkeersdeelnemers heeft verdachte niet van zijn laakbare verkeersgedrag weerhouden. Door het door verdachte veroorzaakte verkeersongeval hebben twee mensen het leven verloren. De plotselinge dood van deze mensen is niet alleen maatschappelijk een schokkende gebeurtenis, maar heeft, zoals ook ter terechtzitting duidelijk is gebleken uit een daar afgelegde slachtofferverklaring, veel verdriet bij de nabestaanden teweeggebracht. De rechtbank rekent verdachte het voormelde zwaar aan. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 29 november 2005 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - een de verdachte betreffend rapport d.d. 16 februari 2006 uitgebracht door Reclassering Nederland. De oplegging van straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 8 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De rechtbank ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van 3 jaren. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het tijdstip waarop de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ingaat ingevorderd en ingehouden is geweest, zal op de duur van die ontzegging geheel in mindering worden gebracht. Aldus gewezen door mr. C.A.M. Heeregrave, voorzitter, mrs. C.W. van Kooten en A. Meester, rechters, in tegenwoordigheid van S. Hoeve-Ouchan als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2006. Mr. Meester voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.