Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV5033

Datum uitspraak2006-03-15
Datum gepubliceerd2006-03-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505797/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 augustus 2004 heeft de gemeenteraad van Westland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 augustus 2004, het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Honderdland" vastgesteld.


Uitspraak

200505797/1. Datum uitspraak: 15 maart 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Westland, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 31 augustus 2004 heeft de gemeenteraad van Westland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 augustus 2004, het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Honderdland" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 mei 2005, kenmerk DRM/ARB/04/10474A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 30 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2006, waar [appellanten], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.J.V.M. Severijns, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door D. Otto, ambtenaar van de gemeente. Ook zijn daar gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en [gemachtigden] 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. Toetsingskader 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Het plan 2.3.    Het plan voorziet in de transformatie van een bestaand kassengebied in de gemeente Westland in een bedrijventerrein. Het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden (H)" Standpunt appellanten 2.4.    Appellanten stellen in beroep onder meer dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden (H)" en de daarvoor geldende aanduidingen tegenover hun woning. Appellanten stellen daartoe dat geen behoefte bestaat aan een grootschalige horecagelegenheid. Een dergelijke horecagelegenheid is volgens appellanten bovendien in strijd met het landelijke karakter van de omgeving. Appellanten vrezen een verslechtering van hun woon- en leefklimaat door aantasting van hun privacy en door geluid- en lichtoverlast. In verband met de gevreesde hinder stellen appellanten dat een terras bij de horecagelegenheid aan de zijde van hun woning ten onrechte niet is uitgesloten. Appellanten wensen een groenstrook met bomen en groenblijvende struiken, vergelijkbaar met de groenstrook van 10 meter breed zoals deze langs de Maasdijk en de Verkadestraat is voorzien. Voorts wensen appellanten dat de voorziene horecagelegenheid wordt uitgevoerd met een blinde muur. Appellanten hebben voorts bezwaar tegen de voor het plandeel opgenomen bouwhoogten. Standpunt verweerder 2.5.    Verweerder heeft het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden (H)" en de daarvoor geldende aanduidingen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel en de aanduidingen goedgekeurd. Verweerder is van mening dat verwezenlijking van de voorziene horecabestemming niet leidt tot onaanvaardbare hinder. Verweerder stelt dat de afstanden in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 1999 (verder: de VNG-brochure) als uitgangspunt zijn genomen. Afwijking van deze afstanden is volgens verweerder aanvaardbaar, nu op de beoogde locatie sprake is van een gemengde situatie van wonen, bedrijven en verkeer. Op grond hiervan kan volgens verweerder worden uitgegaan van een afstandsstap lager dan de afstandsstap die volgens de brochure aangehouden dient te worden in een rustige woonwijk. Met toepassing van deze correctie concludeert verweerder dat de afstand voor bars, bierhuizen, proeflokalen en cafés minimaal 30 meter dient te bedragen. Omdat de afstand van het plandeel waar deze functies mogelijk zijn tot de woning van appellanten kleiner is dan 30 meter, heeft verweerder goedkeuring onthouden aan deze functies in de bij het plan behorende Staat van Horeca-activiteiten. Verweerder acht de voor het plandeel geldende maximale bouwhoogten aanvaardbaar. De toegestane bouwhoogte van 9 meter sluit volgens verweerder aan bij de reeds aanwezige bebouwing aan de Maasdijk. De bouwhoogte van 16 meter voor het zuidwestelijke gedeelte van het plandeel acht verweerder gelet op de functie als markering van de entree van het bedrijventerrein van dit gedeelte en de afstand tot de woning van appellanten aanvaardbaar. Vaststelling van de feiten 2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.6.1.    Ten westen van de woning van appellanten aan de [locatie 1] ligt een plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden (H)". Dit plandeel wordt aan de westelijke en zuidelijke zijde begrensd door een plandeel met de bestemming "Water (W)". Ten oosten van het plandeel, tussen het plandeel en de Nolweg, ligt een plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" met een breedte van ongeveer 5 meter. Voornoemde gronden zijn thans onbebouwd. Het meest noordelijke gedeelte van het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden (H)" heeft de aanduiding "zonder gebouwen (z)". De afstand tussen dit gedeelte van het plandeel en de woning van appellanten bedraagt ongeveer 52 meter. Ten zuiden hiervan ligt een gedeelte van het plandeel met daarop de aanduidingen "horecabedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten (2)", "maximale goothoogte in meters (7.5)", "maximale bouwhoogte in meters (9)" en "maximum bebouwingspercentage (95%)". De afstand tussen dit gedeelte van het plandeel en de woning van appellanten bedraagt ongeveer 20 meter. Het derde, zuidwestelijke gedeelte van het plandeel heeft de aanduidingen "horecabedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten (2)", "maximale goothoogte in meters (7.5)", "maximale bouwhoogte in meters (9)", "afwijkende bouwhoogte (h)" en "maximum bebouwingspercentage (95%)". De afstand tussen dit gedeelte van het plandeel en de woning van appellanten bedraagt ongeveer 36 meter. 2.6.2.    Artikel 5 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, luidt: De gronden op de kaart aangewezen voor Horecadoeleinden zijn ter plaatse van de bestemmingsaanduiding H(2) bestemd voor: a. horecabedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten; b. de bij de vorenstaande doeleinden behorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, verhardingen en water; met dien verstande dat: c. de gronden met de nadere aanwijzing (z) zijn bestemd overeenkomstig de aangrenzende en bijbehorende gronden. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: a. gebouwen; b. andere bouwwerken. 3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de kaart en de volgende bepalingen: a. op de gronden met de nadere aanwijzing (h) geldt, in afwijking van de bouwhoogte zoals aangeduid op de kaart, voor een oppervlak van ten hoogste 450 m2 een bouwhoogte van maximaal 16 meter; b. op de gronden met de nadere aanwijzing (z) mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd; c. voor wat betreft de hoogte van andere bouwwerken geldt het bepaalde in artikel 17. (…) 2.6.3.    In de plantoelichting is vermeld dat de in het plan voorziene horecagelegenheid een aanvulling vormt op de geplande bedrijvigheid en in belangrijke mate door de omliggende bedrijventerreinen gebruikt zal gaan worden. Gezien de ligging bij de entree van het bedrijventerrein zal deze horecagelegenheid een representatieve uitstraling krijgen, aldus de plantoelichting. In de plantoelichting staat verder dat overmatige hinder van horecabedrijven zoveel mogelijk wordt tegengegaan door horecazonering. In bijlage 3 bij de plantoelichting staat dat voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten de VNG-brochure als vertrekpunt is genomen. Volgens de plantoelichting zijn in aanvulling op en ter motivering van de in deze publicatie genoemde afstanden ook de gebruikelijke openingstijden en de verkeersaantrekkende werking betrokken. Mede op grond van deze criteria zijn in de Staat van Horeca-activiteiten drie categorieën onderscheiden, namelijk "lichte horeca", "middelzware horeca" en "zware horeca". In de plantoelichting staat verder dat de bestaande woningen aan de Nolweg reeds aan twee zijden met bedrijvigheid te maken hebben. Derhalve is geen sprake van een rustige woonwijk maar van een gemengd gebied, aldus de toelichting. 2.6.4.    Bij brief van 8 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland een schriftelijke uiteenzetting gegeven naar aanleiding van het beroepschrift van appellanten. Hierin staat onder meer dat de Nolweg een belangrijke doorgaande route vormt voor fietsverkeer. De weg vormt volgens het college van burgemeester en wethouders een overgangsgebied tussen het bestaande bedrijventerrein Coldenhove en het nieuwe bedrijventerrein Honderdland. Gelet hierop is volgens het college een zichtlocatie nabij de entree van het nieuwe bedrijventerrein gewenst. 2.6.5.    In de Staat van Horeca-activiteiten staat dat onder categorie 1 "lichte horeca" worden geschaard bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Onder meer een broodjeszaak, een cafetaria, een snackbar en restaurants met bezorg- en/of afhaalservice vallen onder categorie 1. Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zijn in de Staat van Horeca-activiteiten onder categorie 2 "middelzware horeca" gebracht. Na de onthouding van goedkeuring door verweerder aan verschillende functies in deze categorie wordt in de Staat van Horeca-activiteiten een biljartcentrum, shoarma/grillroom en zalenverhuur zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek als categorie 2-horeca aangemerkt. Onder categorie 3 "zware horeca", die voor het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden (H)" tegenover de woning van appellanten niet is toegestaan, worden bedrijven geschaard die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich kunnen brengen. Volgens de Staat van Horeca-activiteiten vallen dancings, discotheken en partycentra onder deze categorie. 2.6.6.    In de VNG-brochure staat dat restaurants, cafetaria's, snackbars, viskramen en dergelijke vallen onder categorie 2. Voor functies in deze categorie wordt een afstand tot een rustige woonwijk geadviseerd van 30 meter. Daarbij is vermeld dat in verband met de factor geur een afstand van 30 meter wordt geadviseerd. In verband met de factoren geluid en gevaar wordt een afstand van 10 meter geadviseerd. In verband met de factor stof wordt geen afstand genoemd. In de VNG-brochure staat verder dat cafés, bars en discotheken vallen onder categorie 3. Voor functies in deze categorie wordt een afstand van 50 meter tot een rustige woonwijk geadviseerd. Daarbij is vermeld dat in verband met de factor geluid een afstand van 50 meter wordt geadviseerd en in verband met de factor gevaar 10 meter. In verband met de factoren geur en stof worden geen afstanden geadviseerd. Het oordeel van de Afdeling 2.7.    Appellanten hebben hun stelling dat de vraag naar een horecagelegenheid ter plaatse gering zal zijn en in de eventuele behoefte daaraan kon worden voorzien door in de omgeving reeds bestaande horeca-inrichtingen, niet nader onderbouwd. Gelet op de in de plantoelichting beschreven samenhang tussen de in het bestemmingsplan opgenomen horecabestemming en de omliggende bedrijventerreinen is, mede gelet op de aard en omvang van die terreinen, voldoende aannemelijk dat een ter plaatse te vestigen horecavoorziening in een reële behoefte zal voorzien. Voorts strekt de situering van een horecagelegenheid op de in het plan daarvoor aangewezen percelen ertoe nabij de Maasdijk en naast de entree van het te ontwikkelen bedrijventerrein een representatieve en herkenbare functie te creëren. De Afdeling acht deze doelstelling niet onredelijk. De Afdeling stelt voorts vast dat ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften, in samenhang met de bij de planvoorschriften behorende Staat van Horeca-activiteiten en de onthouding van goedkeuring van verweerder aan verschillende functies op de Staat van Horeca-activiteiten, het plan de mogelijkheid biedt op het perceel tegenover de woning van appellanten een horeca-gelegenheid te vestigen die valt onder ten hoogste categorie 2 van de VNG-brochure. Voor deze categorie wordt in de VNG-brochure een afstand van 30 meter geadviseerd. Onder verwijzing naar overweging 2.6.1 stelt de Afdeling vast dat de afstand van de woning van appellanten tot de voorziene horeca-gelegenheid ongeveer 20 meter bedraagt en derhalve kleiner is dan de door de VNG-brochure geadviseerde afstand. De VNG-brochure heeft een indicatief en globaal karakter. In de VNG-brochure worden indicatieve afstanden aangegeven die bij bepaalde functies in acht dienen te worden genomen tot woningen gelegen in een rustige woonwijk. Een afwijking van de in de VNG-brochure opgenomen aanbevolen afstanden is mogelijk, maar dient voldoende te worden gemotiveerd en te worden afgewogen in het licht van het doel van deze normen, namelijk het voorkomen van milieuhinder in nieuwe situaties. Uit overweging 2.5 blijkt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat in dit geval afwijkende, kleinere afstanden kunnen worden gehanteerd omdat sprake is van een gemengde situatie van wonen, bedrijven en verkeer. Gelet op de ter zitting gegeven toelichting op het karakter van het gebied en de daarbij getoonde foto's, is dit uitgangspunt niet onjuist. Niet kan worden uitgesloten dat het plan ten gevolge van de functiewijziging van de gronden tegenover de woning van appellanten nadelige gevolgen zal hebben voor de situatie bij hun woning met betrekking tot geluid en licht. De Afdeling acht, gelet op de afstand tussen de woning van appellanten en het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden", niet aannemelijk gemaakt dat die nadelige gevolgen zo groot zijn dat verweerder hieraan een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Uit het vorenstaande vloeit tevens voort dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het plan, zo dit al mogelijk zou zijn, niet behoefde te worden neergelegd dat de horecagelegenheid met een blinde muur zou worden uitgevoerd. Bij het voorgaande is mede betrokken dat tussen de horecagelegenheid en de Nolweg een groenstrook is voorzien. Met betrekking tot de door appellanten gewenste gelijke groenstrook als is voorzien langs de Maasdijk en de Verkadestraat overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situatie zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden niet heeft kunnen instemmen met het plandeel. 2.8.    Gelet op de onder 2.6.2 genoemde bebouwingsmogelijkheden en de onder 2.6.1 weergegeven huidige situatie op het plandeel kan niet worden ontkend dat verwezenlijking van het plandeel een wijziging van het uitzicht van appellanten met zich brengt. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is met betrekking tot de bouwhoogten van het plandeel beoogd aan te sluiten bij de reeds bestaande bebouwing in de omgeving en de bouwhoogten op het voorziene bedrijventerrein. Met de bouwhoogte van 16 meter van het zuidwestelijke gedeelte van het plandeel wordt beoogd een hoogteaccent aan te brengen aan de entree van de hoofdontsluiting van het bedrijventerrein. De Afdeling acht deze doelstellingen niet onredelijk. Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften kan op een gedeelte van het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden (H)" tegenover de woning van appellanten een bouwwerk worden verwezenlijkt met een bouwhoogte van 9 meter. Voor het zuidwestelijke gedeelte van het plandeel geldt een toegestane bouwhoogte van 16 meter. Gelet op de in overweging 2.6.1 genoemde afstanden van de woning van appellanten tot de verschillende delen van het plandeel is niet aannemelijk dat appellanten door een bouwwerk met genoemde bouwhoogten onevenredig in hun belangen worden geschaad. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het voorziene bouwwerk, gezien de bouwhoogten van de reeds aanwezige bebouwing in de omgeving en de voorziene bebouwing op het bedrijventerrein, niet afwijkt van hetgeen gebruikelijk is in deze omgeving. Bezwaren ten aanzien van het bedrijventerrein en de daarbij behorende ontsluiting Standpunt appellanten 2.9.    Naast de in overweging 2.4 genoemde bezwaren tegen het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden (H)" tegenover hun woning stellen appellanten in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen waarop het bedrijventerrein en de daarbij behorende ontsluiting zijn voorzien. Zij vrezen dat verwezenlijking van het plan wateroverlast bij hun woning met zich zal brengen. Verder zal de verkeerstoename op de Maasdijk ten gevolge van het plan volgens appellanten leiden tot hinder bij hun woning door uitlaatgassen en lawaai. Appellanten stellen in verband met de gevreesde geluidhinder dat stil asfalt geen invloed heeft op motorlawaai. Zij wensen voorts een geluidsscherm of een bomenrij. Verder wensen appellanten dat de Maasdijk richting de A20 niet zal worden verbreed. Standpunt verweerder 2.10.    Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" tussen de woningen [locaties 2 en 3], de aanduiding "ontsluitingsweg/inrit" aan de Nolweg ter hoogte van het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden", de aanduiding "ontsluitingsweg/inrit" achter de percelen [locaties 4 en 5] en aan de bij het plan gevoegde Staat van Horeca-activiteiten voor zover dit betreft de functies bar, bierhuis, café en proeflokaal. Verweerder heeft het plan voor het overige niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan voor het overige goedgekeurd. Verweerder is van mening dat het waterbergend vermogen van de locatie door het nemen van verschillende maatregelen ook op piekmomenten op voldoende niveau is te brengen. Volgens verweerder blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken dat de wettelijke waarden voor geluid en luchtkwaliteit niet worden overschreden. Vaststelling van de feiten 2.11.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.11.1.    Appellanten wonen op het perceel [locatie 1], ten zuidoosten van het plangebied. De Nolweg sluit in het zuidoosten aan op de Maasdijk. Het voorziene bedrijventerrein met de bestemming "Bedrijfdoeleinden (B)" wordt mede door een zuidelijk aansluiting op de Maasdijk ontsloten. Dit deel van de Maasdijk, alwaar een rotonde is voorzien, is in het plan opgenomen en ligt ten westen van de woning van appellanten, op een afstand van ongeveer 35 meter en heeft de bestemming "Verkeersdoeleinden". 2.11.2.    Ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Bedrijfsdoeleinden (B)" bestemd voor bedrijven in de categorieën zoals op de plankaart aangeduid, corresponderend met de categorieën in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Ingevolge artikel 11 van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Verkeersdoeleinden (V)" bestemd voor onder meer wegen en bijbehorende voorzieningen. 2.11.3.    Volgens de plantoelichting heeft een analyse plaatsgevonden van het huidige en het toekomstige gewenste watersysteem van het Westland. Op basis van dit onderzoek zijn verschillende knelpunten aangewezen, waaronder onvoldoende waterbergend vermogen bij hevige en/of langdurige regenval en onvoldoende doorstroomcapaciteit, aldus de plantoelichting. In de plantoelichting staat dat een deel van de waterhuishoudkundige knelpunten in het plangebied wordt veroorzaakt door het grote aandeel aan verhard oppervlak. Bij de transformatie van het huidige glastuinbouwgebied in een bedrijventerrein zal het percentage verhard oppervlak worden verminderd, aldus de plantoelichting. Om de geconstateerde knelpunten op te lossen worden verschillende oplossingen aangedragen, waaronder het vergroten van zowel het waterbergend vermogen als de doorstroomcapaciteit van de boezem door verbreding van de bestaande hoofdwaterlopen. Herinrichting van het gebied biedt volgens de plantoelichting mogelijkheden om een meer duurzame waterhuishouding te realiseren. De bestaande waterstructuur zal volgens de plantoelichting dan ook worden aangepast en bij de inrichting van het plangebied zullen verschillende maatregelen worden getroffen. Door deze herinrichting en maatregelen blijft een verantwoorde grondexploitatie mogelijk, aldus de toelichting. Het Hoogheemraadschap heeft met het plan en de maatregelen ingestemd en heeft een vergunning afgegeven voor het realiseren van een nieuwe waterstructuur. 2.11.4.    Ingevolge artikel 10 van de planvoorschriften zijn de plandelen met de bestemming "Groenvoorzieningen" onder meer bestemd voor bermsloten, water en waterberging en bijbehorende voorzieningen en stuwen. Ingevolge artikel 12 van de planvoorschriften zijn de plandelen met de bestemming "Water" onder meer bestemd voor wateraanvoer en -afvoer, alsmede voor de waterberging. Ingevolge het tweede lid van dit artikel mogen op deze gronden onder meer stuwen worden gebouwd. 2.11.5.    Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder, wordt onder reconstructie verstaan een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd. Ingevolge artikel 99, in samenhang met artikel 80, van de Wet geluidhinder wordt tot reconstructie van een weg, indien binnen de aanwezige of toekomstige zone van die weg woningen, andere gebouwen dan woningen of andere geluidsgevoelige objecten aanwezig zijn, niet overgegaan dan na een akoestisch onderzoek van de in artikel 77 van de Wet geluidhinder omschreven strekking. Ingevolge artikel 100, eerste lid, van de Wet geluidhinder geldt, voor zover hier van belang, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, de voor de reconstructie ter plaatse heersende geluidsbelasting, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 50 dB(A) niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft. Ingevolge artikel 100a, eerste lid, van de Wet geluidhinder kunnen, voor zover hier van belang, gedeputeerde staten voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende vaststellen. 2.11.6.    In de plantoelichting is vermeld dat onderzoek is gedaan naar de geluidsbelasting ten gevolge van de herinrichting van de Maasdijk. Het akoestisch onderzoek is neergelegd in de rapportage "Akoestisch onderzoek bedrijventerrein Honderdland", uitgevoerd door Adviesbureau voor ruimtelijk beleid, ontwikkeling en inrichting (RBOI) en gedateerd 23 oktober 2004. In dit onderzoek is vermeld dat de geluidsbelasting op de bestaande geluidsgevoelige bestemmingen na herinrichting van de Maasdijk met 2 dB(A) of meer toeneemt. In de plantoelichting staat dat de geluidstoename kan worden beperkt door gebruik te maken van zogenoemd stil asfalt. Echter voor drie bestaande woningen, waaronder de woning van appellanten, bedraagt de geluidstoename ook bij gebruikmaking van stil asfalt 2 dB(A) of meer. Voor deze woningen moet volgens de plantoelichting een hogere grenswaarde worden aangevraagd. Het college van gedeputeerde staten heeft bij besluit van 1 maart 2004, kenmerk DGWM/2004/3052A, hogere grenswaarden vastgesteld, waaronder een grenswaarde van 55 dB(A) ten aanzien van de woning van appellanten. 2.11.7.    In de plantoelichting is vermeld dat onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit, naar aanleiding waarvan is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan. Het oordeel van de Afdeling 2.12.    Voor zover appellanten bezwaar hebben tegen een verbreding van de Maasdijk richting de A20 stelt de Afdeling vast dat slechts een klein gedeelte van de Maasdijk in het bestemmingsplan is opgenomen en dat dit plan niet voorziet in een dergelijke verbreding van de Maasdijk. Het beroep van appellanten mist op dit punt dan ook feitelijke grondslag. 2.13.    Niet in geding is dat verwezenlijking van het plan een verandering in de waterhuishouding in het plangebied en in de omgeving daarvan met zich zal brengen. Blijkens de plantoelichting heeft de transformatie van het plangebied een positief effect op de waterhuishouding door een vermindering van het verharde oppervlak. Anderzijds zijn knelpunten in de waterhuishouding gesignaleerd, waaronder een gebrek aan waterbergend vermogen. De Afdeling stelt naar aanleiding van de stukken vast dat het wateroppervlak binnen het plangebied ten opzichte van de huidige situatie wordt vergroot doordat is voorzien in een nieuwe waterloop en nieuwe waterverbindingen en het verbreden van bestaande waterlopen. Het plan biedt voorts binnen verschillende plandelen de mogelijkheid de in de plantoelichting genoemde hydrologische maatregelen te verwezenlijken. Appellanten hebben geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd, zoals bijvoorbeeld een hydrologisch onderzoek, die aanleiding geven aan de conclusies van het in overweging 2.11.3 genoemde onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding te twijfelen. Ook is niet gebleken dat de verwezenlijking van de in het plan voorziene waterstructuur en de te treffen maatregelen onvoldoende zullen zijn om de eventuele negatieve gevolgen voor de waterstand bij hun woning te beperken. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat het Hoogheemraadschap met de waterstructuur en de maatregelen heeft ingestemd. Op grond van het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verwezenlijking van het plan niet zal leiden tot wateroverlast bij de woning van appellanten. 2.14.    Het in overweging 2.11.6 genoemde onderzoek naar de akoestische gevolgen van het plan heeft geleid tot de conclusie dat de herinrichting van de Maasdijk een geluidstoename bij onder meer de woning van appellanten tot gevolg heeft en dat sprake is van een reconstructiesituatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder. Voorts blijkt uit het akoestisch onderzoek dat de herinrichting van de Maasdijk ook bij gebruikmaking van zogenoemd stil asfalt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor geluid van 50 dB(A) zal leiden bij de woning van appellanten. Niet is gebleken dat de effecten van stil asfalt op onjuiste wijze in het akoestisch onderzoek zijn betrokken. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren. Gelet op de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor geluid is een hogere grenswaarde van 55 dB(A) vastgesteld ten aanzien van de woning van appellanten. De Afdeling is onder verwijzing naar overwegingen 2.11.5 en 2.11.6 van oordeel dat niet is gebleken dat niet is voldaan aan de normen met betrekking tot geluid voortvloeiende uit de Wet geluidhinder. Nu appellanten ook overigens niet aannemelijk hebben gemaakt dat verwezenlijking van het plan zal leiden tot een ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat door geluidhinder, is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare geluidhinder bij de woning van appellanten met zich brengt. Hieruit volgt tevens dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen geluidscherm of bomenrij behoeft te worden geplaatst. 2.15.    Blijkens de plantoelichting en het verhandelde ter zitting is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de toename van uitlaatgassen niet tot een overschrijding van de wettelijke normen zal leiden. De enkele stelling van appellanten dat de verkeerstoename op de Maasdijk zal leiden tot hinder wegens uitlaatgassen vormt onvoldoende aanleiding om aan het standpunt van verweerder te twijfelen. Eindconclusie 2.16.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bovengenoemde planonderdelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan bovengenoemde planonderdelen anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. Proceskosten 2.17.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin    w.g. Van Dorst Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006 357-481.