Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV5056

Datum uitspraak2006-03-15
Datum gepubliceerd2006-03-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504858/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) geweigerd een bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van een woonhuis aan de [locatie] te Haarlem (hierna: het perceel).


Uitspraak

200504858/1. Datum uitspraak: 15 maart 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te Haarlem, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/1938 van de rechtbank Haarlem van 12 april 2005 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) geweigerd een bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van een woonhuis aan de [locatie] te Haarlem (hierna: het perceel). Bij besluit van 23 september 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 april 2005, verzonden op 21 april 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 1 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2005, hoger beroep ingesteld. Appellante heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 1 augustus 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 16 augustus 2005 heeft het college van antwoord gediend. Op 19 augustus 2005 is een brief ontvangen van [partijen] waarin zij hebben aangegeven als partij aan het geding deel te willen nemen. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2006, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. J.V.C. Constandse, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door drs. J.R. Hartmans, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het bouwplan betreft de uitbreiding van het pand [locatie] te Haarlem door het oprichten van een uitbouw op de begane grond en het aanbrengen van een balkon op zowel de eerste als de tweede bouwlaag. 2.2.    Op het perceel rust als geldend bestemmingsplan een verordening ingevolge artikel 43 van de Woningwet 1901, vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 14 augustus 1935 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 30 oktober 1935 (hierna: het bestemmingsplan). De stedenbouwkundige voorschriften van de Haarlemse bouwverordening (hierna: HBV) en de Aanvullende bebouwingsvoorschriften (hierna: ABV) zijn van toepassing voor zover het bestemmingsplan geen voorschriften bevat die hetzelfde onderwerp regelen. 2.3.    Appellante betoogt dat het bouwplan beoordeeld dient te worden met inachtneming van de wijzigingen zoals aangegeven op de bouwtekening die op 4 januari 2005 door haar is ingediend. Appellante wijst in dit verband op een aanvraag om een vergunning voor het oprichten van een bouwwerk aan [locatie a] die diverse malen is gewijzigd zonder dat door het college werd verlangd dat een nieuwe bouwaanvraag werd ingediend. 2.3.1.    Het betoog faalt. De beslissing op bezwaar is op 23 september 2003 genomen. Alleen hierom al kon het college de op 4 januari 2005 door appellante ingediende bouwtekening niet bij zijn heroverweging in bezwaar betrekken. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, doet het beleid van het college met betrekking tot revisie van bouwaanvragen dan ook niet terzake. Omdat bij de rechtbank slechts de beslissing op bezwaar voorwerp van beoordeling kon zijn, heeft de rechtbank, zij het op onjuiste gronden, terecht geoordeeld dat de tekening van 4 januari 2005 niet bij de beoordeling kon worden betrokken. 2.4.    De Afdeling komt daarmee niet toe aan de beoordeling van de wijziging zoals op die bouwtekening is voorzien. 2.5.    Appellante betoogt dat, anders dan het college meent, het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college derhalve ten onrechte de door haar gevraagde bouwvergunning heeft geweigerd. 2.5.1.    In artikel 2.5.11 van de HBV is neergelegd op welke wijze de achtergevelrooilijn dient te worden vastgesteld.    Ingevolge artikel 2.5.12 van de HBV, voor zover hier van belang, is het verboden bouwvergunningplichtige bouwwerken te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.    Het college heeft in de beslissing op bezwaar vermeld dat op basis van artikel 2.5.11 van de HBV is vastgesteld dat de achtergevelrooilijn ligt op 10,40 meter van de voorgevelrooilijn en dat de achtergevelrooilijn door de uitbreiding wordt overschreden.    Appellante heeft reeds in de bezwarenprocedure deze vaststelling betwist. Het college heeft, temeer nu het ter zitting van de Afdeling niet aan heeft kunnen geven waar de voorgevelrooilijn is gelegen, niet inzichtelijk gemaakt hoe de achtergevelrooilijn is vastgesteld. Hierdoor is niet duidelijk of het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.12 van de HBV. De motivering voor het weigeren van de gevraagde vergunning is hiermee niet deugdelijk. De beslissing op bezwaar is derhalve in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het betoog slaagt. 2.6.    Gezien het voorgaande behoeft hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking. 2.7.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 23 september 2003 vernietigen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. 2.8.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij wordt opgemerkt dat er geen termen aanwezig zijn een vergoeding voor de door appellante gestelde kosten aan internationale faxen en internationale telefoongesprekken toe te kennen, reeds omdat niet is gebleken dat zij deze kosten daadwerkelijk gemaakt heeft. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 april 2005, reg. no. AWB 03/1938; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 23 september 2003, kenmerk CS/bo/01/678; V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1321, 10 (zegge: dertienhonderdeenentwintig euro en tien cent), waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Haarlem aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI.    gelast dat de gemeente Haarlem aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 323,00 (zegge: driehonderddrieëntwintig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink    w.g. Klein Nulent Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006 218-499.