Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV6247

Datum uitspraak2006-03-22
Datum gepubliceerd2006-03-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505592/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 september 2004 heeft de gemeenteraad van Raalte, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 september 2004, het bestemmingsplan "De Zegge VI" vastgesteld.


Uitspraak

200505592/1. Datum uitspraak: 22 maart 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 september 2004 heeft de gemeenteraad van Raalte, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 september 2004, het bestemmingsplan "De Zegge VI" vastgesteld. Verweerder heeft bij besluit van 3 mei 2005, no. RWB/2004/3731, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 augustus 2005. Bij brief van 10 oktober 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door drs. E. Munneke, ambtenaar van de provincie, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. H.J. Bolding en drs. ing. A. Hamstra, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. Toetsingskader 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Standpunt van appellant 2.3.    Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Volgens hem zal de in het plan voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat vanwege geluidhinder tot gevolg hebben, waardoor hij zijn hobby, het fokken en het trainen van pony's (hackneys), niet meer zal kunnen uitoefenen. Standpunt van verweerder 2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Vaststelling van de feiten 2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.5.1.    Het plan voorziet in de uitbreiding met ongeveer 20 hectare van het bestaande bedrijventerrein De Zegge. Het plangebied wordt in het zuiden door de Heesweg begrensd. Appellant woont buiten het plangebied aan de [locatie].    Voor het bedrijventerrein De Zegge met inbegrip van de in het onderhavige plan voorziene uitbreiding heeft de gemeenteraad op grond van de artikelen 41 en 42 van de Wet Geluidhinder bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, thematische herziening zone industrielawaai De Zegge" op 30 september 2004 een geluidszone vastgesteld. De woning van appellant ligt binnen deze geluidszone.    Uit het rapport van 29 januari 2002 van de Regio IJssel Vecht, dat de resultaten bevat van akoestisch onderzoek ter bepaling van een nieuwe geluidszone, is gebleken dat de gevel van de woning van appellant vanwege het bestaande bedrijventerrein en de in het plan voorziene uitbreiding daarvan een maximale geluidsbelasting van 57 dB(A) zal ondervinden.    Bij besluit van 18 augustus 2004 heeft verweerder voor de woning van appellant een hogere grenswaarde, als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet Geluidhinder vastgesteld. Het oordeel van de Afdeling 2.6.    De door appellant tegen de goedkeuring van het plan naar voren gebrachte beroepsgronden betreffen uitsluitend de vanwege de uitbreiding van het bedrijventerrein te verwachten geluidhinder. Het bestemmingsplan "Buitengebied, thematische herziening zone industrielawaai De Zegge" is, in overeenstemming met artikel 52 van de Wet Geluidhinder, vastgesteld met inachtneming van genoemde door verweerder vastgestelde hogere waarde. Dit bestemmingsplan houdt derhalve in dat de geluidsbelasting vanwege onder meer de uitbreiding van het bedrijventerrein voor de woning van appellant ten hoogste 57 dB(A) mag bedragen. Daarmee heeft bij dit plan de ruimtelijke afweging van het aspect geluidhinder vanwege de uitbreiding van het bedrijventerrein voor de woning van appellant plaatsgevonden. Gelet hierop is voor een afweging van dit aspect in het hier aan de orde zijnde plan geen plaats. De omstandigheid dat de afweging van het aspect geluidhinder bij het bestemmingsplan "Buitengebied, thematische herziening zone industrielawaai De Zegge" heeft plaatsgevonden leidt tot het oordeel dat verweerder in hetgeen appellant in het kader van het onderhavige plan heeft aangevoerd in redelijkheid geen grond hoefde te zien dat plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Hetgeen appellant heeft aangevoerd leidt evenmin tot het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan Het beroep is ongegrond. Proceskostenveroordeling 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra    w.g. Frenkel Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2006 206.