Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV6571

Datum uitspraak2006-02-27
Datum gepubliceerd2006-03-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAwb 05 / 449
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 151a van de Gemeentewet Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat artkikel 151a vd Gemeentwet niet als wettelijke basis kan dienen voor het opnemen in een exploitatievergunning van verplichting tot registratie tav prostituees door de vergunninghouder.


Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 05/449 Uitspraak van de meervoudige kamer van 27 februari 2006 inzake [eiseres], eiseres, [gemachtigde] [gemeente]] verweerder, [gemachtigde] Procesverloop Bij besluit van 30 maart 2004 heeft verweerder eiseres onder oplegging van een dwangsom van ? 500,-- per dag met een maximum van ? 25.000,-- gelast om binnen 1 week de overtreding te beëindigen van voorschrift A.5 van de aan eiseres verleende exploitatievergunning voor het exploiteren van een seksinrichting in het pand aan de [adres] Het naar aanleiding van dit besluit ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank toegewezen bij uitspraak van 9 september 2004 (AWB 04/1672 VV), waarbij is bepaald dat het besluit van 30 maart 2004 wordt geschorst. De tegen het besluit van 30 maart 2004 door eiseres ingediende bezwaren zijn door verweerder ongegrond verklaard bij besluit van 4 januari 2005. Tegen dit laatstgenoemde besluit is beroep ingesteld bij brief van 16 februari 2005. Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer op 23 september 2005, waar eiseres en verweerder zijn verschenen bij hun gemachtigden. Vervolgens is het onderzoek heropend op de voet van artikel 8:68 van de Awb en is de zaak op grond van artikel 8:10 van de Awb verwezen naar een meervoudige kamer. De rechtbank heeft het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van 23 september 2005 aan partijen toegezonden en partijen verzocht, hun schriftelijke toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb te verlenen om een (nader) onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer achterwege te laten. Partijen hebben vervolgens deze toestemming verleend. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten. Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 4 januari 2005, waarbij de aan eiseres opgelegde last om de overtreding van voorschrift A.5 van de exploitatievergunning te beëindigen is gehandhaafd, in stand kan blijven. 2. Bij de beoordeling hiervan gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. 3. Eiseres exploiteert aan de Hofstraat 87 te Eindhoven een seksinrichting. Zij stelt kamers ter beschikking aan prostituees, die als zelfstandigen werkzaam zijn. Gelet op de opheffing van het bordeelverbod per 1 oktober 2000 heeft eiseres op 28 november 2000 bij verweerder een aanvraag ingediend ter verkrijging van een vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (APV) voor het exploiteren van een seksinrichting, zijnde een privé-huis, in voormeld pand. Bij besluit van 2 juli 2002 heeft verweerder aan eiseres vergunning verleend voor het exploiteren van een seksinrichting voor een periode van vier jaar. Aan deze exploitatievergunning is - onder meer - het navolgende voorschrift verbonden: "A.5. De vergunninghouder is verplicht dagelijks een nauwkeurige registratie bij te houden van de naam, leeftijd, nationaliteit, adres en woonplaats van de bij hem/haar werkzame prostituees. Deze dient binnen de seksinrichting aanwezig te zijn. De vergunninghouder dient dienaangaande kopieën van de paspoorten of andere wettige identiteitspapieren bij deze administratie te bewaren. Deze registratie dient zeven jaar te worden bewaard." Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen ingesteld. Op 4 december 2003 en op 26 januari 2004 hebben ambtelijke controles van de voornoemde inrichting plaatsgevonden. Bij beide controlebezoeken is vastgesteld dat sprake is van overtreding van voorschrift A.5 van de exploitatievergunning, omdat geen registratie van de in de seksinrichting werkzame prostituees aanwezig is. Bij brief van 30 januari 2004 heeft verweerder - conform het Handhavingarrangement Prostitutiebeleid - aan eiseres zijn voornemen kenbaar gemaakt tot het opleggen van een bestuurlijke dwangmaatregel inzake het exploiteren van de inrichting, wegens het overtreden van voorschrift A.5 van de exploitatievergunning. Bij besluit van 30 maart 2004 heeft verweerder eiseres onder oplegging van een dwangsom gelast de overtreding van voorschrift A.5 binnen één week te beëindigen. Bij het besluit van 4 januari 2005 is het bezwaar van eiseres tegen deze dwangsomaanschrijving ongegrond verklaard, waarbij aan eiseres een nieuwe begunstigingstermijn is gegeven. 4. Verweerder heeft aan het bestreden dwangsombesluit ten grondslag gelegd dat eiseres handelt in strijd met voorschrift A.5 van de aan eiseres op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, van de APV verleende exploitatievergunning. Verweerder heeft dit voorschrift aan de exploitatievergunning verbonden op grond van artikel 1.4 van de APV. De wettelijke basis hiervoor is artikel 151a van de Gemeentewet, aldus verweerder. Voormeld voorschrift is aan eiseres als exploitant opgelegd om te bewerkstelligen dat door de toezichthouder kan worden gecontroleerd of in de seksinrichting niet in strijd met de opgelegde vergunningvoorschriften wordt gewerkt met minderjarigen en/of illegalen, of dat er gedwongen prostitutie plaatsvindt. Verweerder acht het bijhouden van een registratie een gerechtvaardigd belang ter bereiking van de door het Rijk gestelde zes doelstellingen bij de opheffing van het bordeelverbod, zoals het voorkomen van mensenhandel, gedwongen prostitutie en prostitutie door minderjarigen, en het ontvlechten van prostitutie en criminaliteit. Het voorschrift is opgenomen om bestuurlijk toezicht te kunnen houden en om bestuursrechtelijk te kunnen optreden. 5. Eiseres is van mening dat het bestreden besluit ten onrechte artikel 151a van de Gemeentewet als wettelijke grondslag vermeldt voor een registratie als bedoeld in voorschrift A.5. 6. Het wettelijk kader is als volgt. Artikel 151a, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de raad een verordening kan vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling. Op grond van het tweede lid (zoals dat luidde ten tijde van het verlenen van de vergunning) zijn de ambtenaren die zijn aangewezen om toezicht uit te oefenen op de naleving van de in het eerste lid bedoelde voorschriften, bevoegd van degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, inzage te vorderen van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Ingevolge het derde lid van artikel 151a is het tweede lid van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van het toezicht op de naleving van gemeentelijke voorschriften met betrekking tot het, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken. In de APV van de [gemeente] is in hoofdstuk 3, met als opschrift "Seksinrichtingen, sekswinkels en straatprostitutie", onder meer het navolgende opgenomen. Ingevolge artikel 3.2.1, eerste lid, van de APV is het verboden een seksinrichting of escort-bedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan. Onder het bevoegd bestuursorgaan wordt blijkens artikel 3.1.2. van de APV het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester verstaan. Op grond van artikel 1.4, eerste lid, van de APV kunnen aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. 7. De rechtbank heeft in deze allereerst te onderzoeken of verweerder bevoegd was tot het opleggen van een dwangsom wegens de gestelde overtreding van voorschrift A.5 in de exploitatievergunning. 8. De rechtbank merkt op dat niet in geschil is, dat in dit geval de burgemeester degene is bij wie de eventuele handhavingbevoegdheid berust, en dat de in geding zijnde registratieverplichting een wettelijke grondslag moet hebben. De rechtbank onderschrijft dit standpunt. 9. Tussen partijen is met name in geschil of het bepaalde in artikel 151a van de Gemeentewet de wettelijke basis kan bieden voor het opnemen van een registratieverplichting in de exploitatievergunning. 10. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat artikel 151a van de Gemeentewet niet als wettelijke basis kan dienen voor het opnemen in een exploitatievergunning van een registratieverplichting. Het eerste lid van genoemd artikel bepaalt immers niet meer dan dat de raad van een gemeente in een verordening voorschriften kan vastleggen met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling. Zulks is in verweerders gemeente gebeurd met het opnemen van hoofdstuk 3 in de APV. Het ten tijde hier van belang geldende tweede lid van artikel 151a bevat evenals het derde lid daarvan de wettelijke basis voor de bevoegdheid van een toezichthoudend ambtenaar inzage in een identificatiedocument te verlangen van onder meer de prostituee. Een wettelijke grondslag voor het door verweerder opnemen van een registratieverplichting als bedoeld in voorschrift A.5, via de artikelen 3.1.1. en volgende juncto artikel 1.4 van de APV, in een exploitatievergunning kan in geen van de leden van artikel 151a worden gevonden. 11. Waar gelet op het hiervoor overwogene voorwaarde A.5 niet op grond van het bepaalde in artikel 151a van de Gemeentewet had mogen worden opgenomen, komt aan verweerder niet de bevoegdheid toe om op die basis handhavend op te treden. Dat betekent dat het besluit reeds op die grond niet in stand kan blijven. Het beroep zal gegrond worden verklaard. 12. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten zijn, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, begroot op in totaal ? 644,--, voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: - 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; - 1 punt voor het verschijnen ter zitting; - waarde per punt ? 322,--; - wegingsfactor: 1. 13. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerders gemeente aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden. 14. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - gelast de [gemeente] aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad ? 273,--; - veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op ? 644,--; - wijst de [gemeente] aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden. Aldus gedaan door mr M.T. van Vliet en mrs. P.H.C.M. Schoemaker en J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. A.G.M. Willems als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2006. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: