Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV6891

Datum uitspraak2006-03-16
Datum gepubliceerd2006-03-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1557/2005 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Uit het aan de Kamer overgelegde dossier, alsmede uit hetgeen klaagster ter zitting nog naar voren heeft gebracht, blijkt niet dat de erflater zijn wil niet voldoende kon bepalen en klaagster heeft haar stelling terzake dan ook onvoldoende onderbouwd.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BIJ VERVROEGING Beslissing van 16 maart 2006 in de zaak onder rekestnummer 1557/2005 NOT van: [X], wonende te [woonplaats], APPELLANT, gemachtigde: [W], t e g e n MR. [Y], notaris te [plaats], GEÏNTIMEERDE, gemachtigde: mr.drs. E. Hennis. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Door appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 3 oktober 2005 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Haarlem, verder te noemen de kamer, van 30 augustus 2005, verzonden op 2 september 2005. Bij deze beslissing is de klacht van klaagster tegen de geïntimeerde, verder te noemen de notaris, ongegrond verklaard. 1.2. Van de zijde van klaagster zijn op 15 november 2005 en op 8 februari 2006 nog aanvullende stukken ter griffie ingekomen. 1.3. Van de zijde van de notaris is op 16 december 2005 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen. 1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 februari 2006. Verschenen zijn de gemachtigde van klaagster alsmede de notaris en haar gemachtigde. Zij hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de notaris aan de hand van een pleitnotitie. Klaagster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. 4. Het standpunt van klaagster 4.1. Klaagster verwijt de notaris dat zij niet heeft opgemerkt dat H.J. [S], verder te noemen de erflater, zowel psychisch als fysiek niet goed functioneerde tijdens de wijziging van zijn testament op of omstreeks 19 november 2002, nu duidelijk was dat hij slecht sprak, zijn tong uit zijn mond hing en hij leed aan een tremor. Ook was de erflater gemakkelijk te beïnvloeden. Dit bleek ondermeer uit het feit dat hij een auto heeft weggegeven. 4.2. Bovendien had de notaris zich dienen af te vragen waarom de erflater zo vaak zijn testament wijzigde. Klaagster is van mening dat dit geen normale manier van handelen is. 4.3. Nu klaagster niet is benoemd tot erfgename van de erflater is zij ernstig in haar belang geschaad. 5. Het standpunt van de notaris 5.1. De notaris betwist de stellingen van klaagster en voert daartoe het navolgende aan. 5.2. De notaris heeft betoogd dat zij in deze zaak slechts de belangen van de erflater diende te behartigen en zich niet diende te bekommeren om de belangen van een eventuele erfgenaam. In het bijzijn van getuigen heeft de notaris de erflater iedere keer weer op de consequenties van zijn handelen gewezen. Naar de mening van de notaris was de erflater helder en stellig in zijn beslissingen met betrekking tot zijn nalatenschap. Het was voor de notaris niet kenbaar dat de erflater niet in staat zou zijn geweest om zijn wil te bepalen. Ook de voorganger van de notaris, mr. [Z], verder te noemen mr. [Z], heeft haar niet gewezen op de vermeend zorgelijke geestestoestand van de erflater, dit terwijl de erflater ten overstaan van mr. [Z] als notaris zijn testament ook diverse malen had gewijzigd. 5.3. Voor wat betreft de lichamelijke gesteldheid van de erflater heeft de notaris naar voren gebracht dat hij weliswaar trilde, maar dat zulks aan de leeftijd gerelateerd zou kunnen zijn. Ten slotte heeft de notaris aangegeven dat de inhoud van de wijzigingen haar geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de geestelijke vermogens van de erflater. 6. De beoordeling 6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot de vaststelling van andere feiten, dan wel andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt, met uitzondering van de in rubriek 5.3. weergegeven overweging dat de kamer het niet voor onmogelijk houdt dat het steeds door erflater verzochte ondergeschikte wijzigingen heeft betroffen. Het hof acht deze overweging van de kamer niet relevant en neemt deze dan ook niet over. 6.2. Het hof is voorts van oordeel dat de nadien overgelegde producties en hetgeen namens klaagster ter terechtzitting naar voren is gebracht het hof geen aanleiding geven het standpunt te wijzigen. 6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan, als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven. 6.4. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - verwerpt het beroep. Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.D.R.M. Boumans en P.J.N. van Os, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 16 maart 2006. DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT- NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT HAARLEM Beschikking d.d. 30 augustus 2005 van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen in het arrondissement Haarlem, nader ook “de Kamer”, in de zaak onder nummer K 08.05 van: [X], wonende te [woonplaats], nader ook: klaagster. ---tegen--- Mr [Y], notaris te [plaats], gemeente [naam], nader ook: de notaris, advocaat: mr drs. E. Hennis, kantoorhoudende te Hoofddorp. 1. Verloop van de procedure. Voor het verloop van de procedure verwijst de Kamer naar de navolgende aan de Kamer tot het nemen van een beslissing overgelegde bescheiden, waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden aangemerkt: - de op 22 maart 2005 ter secretarie van de Kamer ingekomen brief van klaagster van 21 maart 2005 met 8 bijlagen; - de brief van de advocaat van de notaris van 26 april 2005, waarin het antwoord; - de (fax)brief van klaagster van 25 mei 2005 met één bijlage; 1.2 In de openbare vergadering van de Kamer van 14 juni 2005 zijn [W], de dochter van klaagster, alsmede de notaris en haar advocaat gehoord. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te lichten. Vervolgens heeft de voorzitter van de Kamer de behandeling gesloten en bepaald dat op 30 augustus 2005 een beschikking zal volgen. 2. Relevante vaststaande feiten. Bij de behandeling van de klacht wordt van het navolgende uitgegaan: a. Op 28 december 2002 is Hendrik Johan [S], de broer van klaagster, overleden. Zijn testament is op 19 november 2002 voor de notaris verleden. b. Op grond van het testament is J.H. [S], een achterneef van H.J. [S] (hierna: de erflater), enig erfgenaam van de nalatenschap. c. Sinds 1963 heeft de erflater 22 maal zijn testament gewijzigd, waarvan negen keer ten overstaan van de notaris in de periode van 26 september 2001 tot 19 november 2002. d. Voor 1980 is de erflater wegens psychiatrische klachten onder behandeling geweest van De Geestgronden te Bennebroek en GGZ Buitenamstel te Amsterdam. e. Op 2 juni 2003 heeft de dochter van klaagster aan de notaris om een schriftelijke verklaring verzocht met betrekking tot de geestesgesteldheid van de erflater ten tijde van het opstellen van zijn laatste testament. f. In haar brief van 3 juni 2003 heeft de notaris onder meer het navolgende aan klaagster medegedeeld:”(…) Gedurende de periode dat ik sinds eind juni 2000 – aanvankelijk als waarnemer van notaris mr [Z] en sedert juni 2001 als notaris – aan dit kantoor verbonden ben, heb ik meerdere malen contact gehad met uw broer. In die periode is de lichamelijke conditie van uw broer achteruit gegaan (o.a. ging het lopen hem moeilijk af), doch zijn conditie was tijdens onze besprekingen in geestelijk opzicht in orde. Hij was weliswaar wisselend van mening, doch te allen tijde zéér pertinent in zijn uiteindelijke keuze en het uiten van zijn wil, ook bij nader doorspreken der zaken. Zou er bij mij ooit enige twijfel omtrent zijn geestelijke vermogens hebben bestaan, dan had ik vanzelfsprekend mijn diensten als notaris niet aan uw broer verleend, en mijn medewerking zelfs moeten weigeren. Daar heeft de geestelijke conditie van uw broer mij echter nimmer aanleiding toe gegeven. (…)”. g. Op verzoek van klaagster is professor F.R.L. Verhey, psychiater en geriater verbonden aan het academisch ziekenhuis te Maastricht, aangezocht om het medisch dossier van de erflater te beoordelen. In zijn rapport van 19 oktober 2004 heeft Verhey – voor zover hier van belang – onder meer het navolgende overwogen:”(…) Wilsbekwaamheid dient altijd vastgesteld te worden in relatie tot een bepaalde beslissing. Zoals hierboven reeds gesteld, hangt het sterk van de situatie af of de beslissingen van erflater worden beïnvloed door derden, en dus in dat opzicht sprake is van verminderde wilsbekwaamheid. In principe is het zeer goed mogelijk dat betrokkene sterk onder invloed van derden stond wanneer die goed aansloten bij zijn achterdochtige waanwereld. Ik ken evenwel de aard van de wijzigingen die betrokkene in zijn testament liet opstellen – en de daarmee gehanteerde argumenten – niet. Daarom kan ik niet met zekerheid zeggen in hoeverre bij Dhr [S] ook daadwerkelijk sprake was van een verminderd vermogen de wil te bepalen met betrekking tot het opstellen van het testament. (…)”. h. De erflater heeft tot zijn overlijden zelfstandig gewoond. Hij beschikte over een aanzienlijk vermogen (aldus – onweersproken – klaagster) waaronder een aandelenportefeuille. De erflater beheerde zijn eigen geldzaken en maakte daarbij gebruik van de diensten van een boekhoudkantoor (beheer) en een huishoudelijke hulp (pinnen). 3. Inhoud van de klacht. 3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven het volgende in: Klaagster verwijt de notaris dat door in de periode van 26 september 2001 tot 19 november 2002 negen maal haar medewerking te verlenen aan het wijzigen van het testament van de erflater, zij ernstig in haar (financieel) belang is geschaad, nu haar uit het testament is gebleken dat niet zij, maar een achterneef tot enig erfgenaam van de nalatenschap is benoemd, terwijl de erflater haar altijd heeft verzekerd dat zij door hem tot enig erfgenaam benoemd zou worden. 3.2 Het standpunt van klaagster. Klaagster stelt dat de erflater in elk geval op of omstreeks 19 november 2002 – de datum waarop hij voor de laatste maal zijn testament ten overstaan van de notaris heeft gewijzigd - niet in staat was om zijn wil te bepalen. Klaagster meent voorts dat deze geestestoestand van de erflater een groot gedeelte van zijn leven heeft bestaan en derhalve ook in de periode dat hij ten overstaan van de notaris zijn testament (negen maal) heeft gewijzigd. Klaagster voert aan dat de notaris had moeten opmerken dat de erflater zowel fysiek als psychisch niet goed functioneerde en dat de notaris zich had moeten afvragen waarom de erflater zo veelvuldig zijn testament heeft gewijzigd, aangezien volgens klaagster een “normaal” mens zoiets niet doet. Voorts voert klaagster aan dat de tong van de erflater voortdurend uit zijn mond hing, dat hij slecht sprak en aan een tremor leed. Verder was de erflater volgens klaagster eenvoudig te beïnvloeden, waardoor hij bijvoorbeeld snel geneigd was om geld uit te geven. Ook heeft hij eens een nieuwe auto weggegeven. Klaagster voegt hieraan toe dat zij niet heeft overwogen om de ondercuratelestelling van de erflater te verzoeken. Zij merkt nog op dat zij er altijd op heeft vertrouwd dat de erflater zijn belofte om haar tot enig erfgenaam te benoemen, zou nakomen. Klaagster brengt tot slot nog naar voren dat een gesprek over de alledaagse zaken heel goed met hem was te voeren. 4. Het standpunt van de notaris. De notaris stelt dat er een zeker spanningsveld bestaat tussen enerzijds de ministerieplicht op grond van artikel 21 lid 1 van de Wet op het notarisambt en anderzijds de verplichting om haar dienst te weigeren wanneer naar haar redelijke overtuiging de werkzaamheid die van haar wordt verlangd leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer haar medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk ongeoorloofd zijn en/of een ongeoorloofd doel hebben of wanneer er andere gegronde redenen voor weigering zijn, zoals bepaald in artikel 4 lid 2 Verordening Beroeps- en Gedragsregels. De notaris stelt voorts dat zij in deze zaak slechts de belangen van de erflater heeft behartigd en geenszins rekening behoefde te houden met de eventuele belangen van een erfgenaam, zoals klaagster heeft betoogd. Bovendien heeft zij in het bijzijn van getuigen de erflater steeds nadrukkelijk gewezen op de consequenties van de door hem verlangde diensten. Volgens de notaris was en bleef de erflater - al was hij wisselend van mening - pertinent en helder in zijn visie en was voor haar niet kenbaar dat de erflater niet in staat was om zijn wil te bepalen. Zij meent dan ook dat zij voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de uitoefening van haar ambt. Desgevraagd deelt de notaris mede dat de erflater wel trilde, maar dat dit vaker voorkomt bij mensen op leeftijd. Voorts voert de notaris aan dat de fysieke toestand van de erflater gecombineerd met het feit dat hij veelvuldig om een wijziging van zijn testament heeft verzocht haar geen aanleiding hebben gegeven om een andere notaris in te schakelen. Zij licht dit als volgt toe. De eerste keer dat de erflater in haar bijzijn om wijziging van zijn testament heeft verzocht was tegenover haar kantoorgenoot mr [Z], die tot dan toe de erflater had bediend. Mr [Z] heeft haar nooit medegedeeld dat de geestestoestand van de erflater hem zorgen baarde. Zij voegt hieraan toe dat als de erflater met haar contact opnam in verband met een wijziging van zijn testament, zij niet op eerste afroep een afspraak maakte. Zij liet bewust enige tijd verlopen alvorens zij met de erflater een bespreking voerde. De notaris benadrukt nog eens dat de erflater tijdens die besprekingen helder en stellig in zijn beslissing was. Bovendien gaf de inhoud van de wijzigingen – hoewel zij daarover geen inhoudelijke mededelingen kon doen - haar geen aanleiding om te twijfelen aan de geestelijke vermogens van de erflater. Tenslotte stelt de notaris dat uit de overgelegde rapportage weliswaar blijkt dat er bij de erflater sprake was van een geestelijke stoornis, maar dat uit deze rapportage niet blijkt dat de erflater zijn wil niet kon bepalen. 5. De beoordeling. 5.1 Ter beoordeling is de vraag of de notaris zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de wet op het notarisambt gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van klaagster, dan wel of zij zich schuldig maakt aan enig handelen of nalaten dat een notaris niet betaamt, een en ander als bedoeld in artikel 98 van de wet op het notarisambt. 5.2 Met betrekking tot de klacht overweegt de Kamer het navolgende. Uit het aan de Kamer overgelegde dossier, alsmede uit hetgeen klaagster ter zitting nog naar voren heeft gebracht, blijkt niet dat de erflater zijn wil niet voldoende kon bepalen en klaagster heeft haar stelling terzake dan ook onvoldoende onderbouwd. De Kamer wijst er in dat verband op dat de erflater tot zijn overlijden zelfstandig heeft gewoond en zelfstandig heeft gefunctioneerd, ondanks het feit dat de erflater al jarenlang ziek was. Voorts is vast komen te staan dat de familie van de erflater met inbegrip van klaagster, van oordeel was dat de erflater in staat was een aanzienlijk vermogen, weliswaar met behulp van een boekhoudkantoor, te beheren. Immers staat vast dat er voor de familie geen of onvoldoende aanleiding bestond om de ondercuratelestelling van de erflater te verzoeken. Slechts op die wijze had voorkomen kunnen worden dat de erflater een testament zou laten opmaken. Dit alles is in tegenspraak met het thans door klaagster ingenomen standpunt. 5.3 Evenals klaagster acht de Kamer de frequentie waarmee de erflater zijn testament heeft gewijzigd opvallend, maar uit dit enkele feit kan niet worden afgeleid dat de erflater niet langer op een normale wijze functioneerde in het leven en door een stoornis niet in staat was zijn wil te bepalen. De notaris heeft gesteld dat geen van de door de erflater verzochte wijzigingen voor haar een aanleiding vormde om te twijfelen aan de geestelijke vermogens van de erflater. De juistheid van die mededeling kan door de Kamer niet worden vastgesteld, maar de Kamer houdt het niet voor onmogelijk dat het steeds ondergeschikte wijzigingen heeft betroffen. Tenslotte is de Kamer van oordeel dat wat er ook zij van de geestestoestand van de erflater, uit de overgelegde rapportage in ieder geval niet blijkt dat het voor een derde kenbaar moet zijn geweest dat de erflater niet in staat was zijn wil te bepalen voor wat betreft het wijzigen van zijn testament. Gelet op al hetgeen is overwogen onder 5.2 en 5.3 acht de Kamer de klacht ongegrond. 6. BESLISSING De Kamer van Toezicht over de notarissen en Kandidaat-Notarissen te Haarlem: - verklaart de klacht ongegrond. Deze beschikking is op 30 augustus 2005 gegeven door mr F.C. Bakker, voorzitter, mrs A.E. Patijn, lid en mr A.L. Cabenda, mr R. Rijkers en mr L.H.M. van Noordwijk, plaatsvervangend leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr Y.H. L’Hoir.