Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV7350

Datum uitspraak2006-03-17
Datum gepubliceerd2006-03-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 05/216
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het Europees kampioenschap voetbal 2000 kent een eigen fiscaal regime bestaande uit een praktische regeling van de ministers van financiën van België en Nederland, en een tijdelijke wettelijke bepaling in de loonbelasting; artikel 26c. Bij het uitvoeren van deze regeling blijkt de belastingdienst ten aanzien van de meeste buitenlands belastingplichtigen te volstaan met de heffing van 18% loonbelasting, aangiften inkomstenbelasting worden, op een enkele na, niet uitgereikt. Aan belanghebbende, eveneens buitenlands belastingplichtige, wordt wel een aangifte inkomstenbelasting uitgereikt en worden de inkomsten uit het kampioenschap belast volgens het normale tarief. De rechtbank is het hier niet mee eens. Nu het beleid bij de belastingdienst erop gericht was bij de buitenlands belastingplichtige te volstaan met de heffing loonbelasting moet dit ook bij belanghebbende gebeuren. De heffing van inkomstenbelasting over de inkomsten uit het kampioenschap worden gemaximeerd op 18%.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Registratienummer: AWB 05/216 Uitspraakdatum: 17 maart 2006 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen X wonende te Y, buitenland 1, eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst P/Z, verweerder. Eiser en de verweerder worden hierna ook aangeduid als belanghebbende en de Inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting berekend naar een belastbaar inkomen van f a. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld waarbij door de griffier van hem een griffierecht is geheven van € 37. 1.2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2005 te Breda. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. 1.3. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. 1.4. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. De feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: 2.1. Belanghebbende woont en werkt, in het onderhavige jaar, als professioneel voetballer in het buitenland 2. Hij heeft in Nederland een woning ter beschikking waarvan de inkomsten per saldo ƒ b negatief bedragen. Naast de hierna in 2.2 vermelde inkomsten heeft belanghebbende in het onderhavige jaar nog inkomsten uit dienstbetrekking van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) tot een bedrag van ƒ c. De KNVB heeft in totaal aan loonbelasting op belanghebbendes loon ingehouden een bedrag van ƒ d. 2.2. Belanghebbende heeft voor Nederland deelgenomen aan het Europees Kampioenschap 2000 (EK 2000), een kampioenschap voor nationale voetbalteams. In totaal heeft belanghebbende van de KNVB voor deelname aan dit kampioenschap in het onderhavige jaar bruto ƒ e ontvangen. Het EK 2000 werd gespeeld op het grondgebied van Nederland en België. De openingswedstrijd vond plaats op 10 juni 2000. De wedstrijden waaraan belanghebbende heeft deelgenomen hebben steeds in Nederland plaatsgevonden. Aan het toernooi namen circa 350 voetballers deel. Het Nederlandse team bestond uit circa 25 voetballers die op één na allen buiten Nederland woonden. 2.3.1. Op 7 december 1999 hebben Nederland, België en de Union of European Football Associations (UEFA), de organisator van het EK 2000, een regeling getroffen voor de heffing van belasting over het ter zake van het EK 2000 verdiende inkomen van de voetballers, de zogenaamde praktische regeling. Deze regeling is bij brief van 7 december 1999 van de Ministeries van Financiën van België en Nederland, gericht aan de UEFA ,ook aan de spelers en hun werkgevers bekend gemaakt en luidt - voor zover te dezen van belang – als volgt: "Bij de praktische regeling gelden de volgende uitgangspunten: 1. Uiterlijk op 10 maart 2000 legt de UEFA de machtigingen over van de bij het EK 2000 betrokken voetbalbonden die deelnemen aan de praktische regeling. De machtigingen van de spelers worden zo spoedig mogelijk ingezonden nadat de selecties van de deelnemende landen gekend zijn. Daarbij zal melding worden gemaakt van naam, adres, woonplaats en woonland van de spelers. Voor bonden en spelers die niet deelnemen aan de praktische regeling geldt het bepaalde onder 8. 2. Zo spoedig mogelijk na afloop van het EK 2000, maar uiterlijk op 1 augustus 2000 verstrekt de UEFA een overzicht van de bedragen, die de aan de prak-tische regeling deelnemende voetbalbonden aan ieder van hun spelers hebben betaald en/of zullen betalen ter zake van de deelname aan het EK. Hiertoe behoren niet alleen premies en kostenvergoedingen, maar ook sponsorgelden die door tussenkomst of bemoeienis van de bond aan de spelers zijn betaald en/of zullen worden betaald. 3. Uiterlijk op 15 oktober 2000 zullen de Belgische en Nederlandse belastingadministraties op basis van het bij onderdeel 2 bedoelde overzicht aan de UEFA, meedelen welke bedragen verschuldigd zijn ter zake van de Belgische en Nederlandse bronheffing. De vaststelling van de verschuldigde bronheffing geschiedt naar een vast tarief van 18% over het uiteindelijk aan een voetbalspeler door (bemiddeling of tussenkomst van) de bond betaalde en/of te betalen bedrag. Indien België of Nederland op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting geen heffingsrecht heeft over het bedoelde bedrag wordt deze 18% toegepast op een evenredig gedeelte van het inkomen van de speler (zie ook onderdeel 6). Indien België en Nederland beide geen heffingsrecht hebben, wordt de verschuldigde bronheffing gesteld op nihil. 4. De UEFA houdt de verschuldigde bronheffing in op het bedrag dat zij verschuldigd is aan de respectievelijke voetbalbonden, die aan het EK deelnemen. Het totaal van de ingehouden bedragen stort de UEFA uiterlijk op 1 november 2000 op een rekening waarvan de titularis en het nummer later zullen worden meegedeeld. 5. Iedere voetbalspeler die geen inwoner is van Nederland, heeft het recht om bij de Nederlandse belastingdienst een aangiftebiljet inkomstenbelasting over het jaar 2000 in te dienen. Ten aanzien van de spelers die inwoner zijn van België of Nederland, blijven de wettelijke regels inzake het uitreiken van een aangifte-biljet van toepassing. 6. Bij het vaststellen van een aanslag inkomstenbelasting wordt het uiteindelijk door een speler ontvangen bruto-inkomen geacht te staan tegenover zijn totale, gedurende het EK 2000 geleverde sportprestatie, ongeacht of deze prestaties in België of Nederland zijn geleverd. Voor de belastingheffing van de individuele speler wordt dit bruto-inkomen in gelijke mate toegerekend aan het aantal wedstrijden dat zijn nationale team heeft gespeeld. Bij het vaststellen van de aanslag wordt de door de UEFA ingehouden bronheffing verrekend. Voor deze verrekening geldt dezelfde verhouding als die waarin het inkomen aan de diverse wedstrijden wordt toegerekend. 7. De Belgische en Nederlandse belastingadministratie behouden zich het recht voor om het bij onderdeel 2 genoemde overzicht achteraf op volledigheid en juistheid te controleren. Wanneer die gegevens onvolledig of onjuist blijken te zijn, heeft de Nederlandse belastingdienst het recht aan de betrokken voetbal-speler een aangiftebiljet uit te reiken. De naar aanleiding van dat biljet vast te stellen aanslag geschiedt overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving van Nederland. In België is de bedrijfsvoorheffing gelijk aan de eindbelasting. Bij onvolledigheid of onjuistheid van de verstrekte gegevens kan de eventueel ontoereikende bedrijfsvoorheffing worden ingekohierd op naam van de schuldenaar van de inkomsten (de buitenlandse voetbalbond). 8. Ten aanzien van de voetbalspelers van wie de UEFA geen machtiging als bedoeld in onderdeel 1 heeft overgelegd, houdt de UEFA ten behoeve van de Belgische en Nederlandse autoriteiten belasting in volgens de formule: 18% van 45% van het bedrag dat de UEFA ter zake van deelname aan het EK betaalt aan de voetbalbond van de desbetreffende speler. Hierbij vindt het bepaalde in de onderdelen 4 tot en met 7 overeenkomstige toepassing. 9. De spelers van het Belgisch en Nederlands elftal vallen buiten de praktische regeling voor de wedstrijden die ze in België respectievelijk Nederland spelen. Voor de aan deze wedstrijden toe te rekenen inkomsten (zie ook onderdeel 6) gelden de gebruikelijke heffingsregels. Daarbij is niet van belang in welk land deze spelers wonen.". 2.3.2. Betreffende het doel van de praktische regeling vermeldt de brief van 7 december 1999 het volgende: “De Belgische interne fiscale wetgeving laat toe dat belastingen geheven worden over de inkomsten van welke aard ook, die door een sportbeoefenaar (niet-inwoner) verkregen worden uit een in België persoonlijk en als zodanig verrichte werkzaamheid. Het brutobedrag van deze inkomsten is onderworpen aan een bedrijfsvoorheffing (inhouding aan de bron) van 18%. In Nederland bestaat tot op heden geen algemene bronheffing voor sporters. Onlangs is een wetsvoorstel ingediend om een bronheffing wel in de wet op te nemen. In het wetsvoorstel is opgenomen dat het heffingspercentage van 20% kan worden verlaagd als daarmee een uniforme bronheffing kan worden bereikt bij grensoverschrijdende evenementen. Hierdoor wordt het mogelijk om de bron-heffing van de deelnemers aan het toernooi op eenzelfde wijze en tegen hetzelfde tarief te laten plaatsvinden (één toernooi, één tarief). De hoogte van de belasting-heffing van de spelers is dan niet afhankelijk van de (toevallige) omstandigheid waar het nationale team speelt.”. 2.3.3. Gedurende de periode van 1 juni 2000 tot en met 31 december 2000 is artikel 26c van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) van kracht (Wet van 24 mei 2000, Stb. 227), luidende: "1. In afwijking van de artikelen 20, 20a en 26 bedraagt de belasting ten aanzien van degene die niet in Nederland woont en ingevolge een overeenkomst van korte duur in Nederland als beroep een tak van sport beoefent (beroepssporter), 20 percent van de som van het loon en de in artikel 11, eerste lid, onderdeel i, onder 3°, en onderdeel j, bedoelde bedragen. 2. Onze Minister kan, zo nodig onder voorwaarden, ten behoeve van uniforme heffing bij grensoverschrijdende evenementen het in het eerste lid genoemde percentage voor bepaalde categorieën beroepssporters tijdelijk verlagen, doch niet verder dan tot 15 percent.". Bij ministeriële regeling van 6 juni 2000, WDB00/403M, Stcrt. 108 is van de bevoegdheid van artikel 26c, tweede lid, voornoemd gebruik gemaakt en is het inhoudingspercentage voor vergoedingen genoten in het kader van het EK 2000 vastgesteld op 18%. 2.4. Belanghebbende is een van de zes spelers van het Nederlands voetbalteam aan wie een aanslag inkomstenbelasting als buitenlands belastingplichtige is opgelegd. Vijf van die spelers, waaronder belanghebbende, zijn tegen de aan hen opgelegde aanslagen in bezwaar gegaan. Bij een van hen was de bezwaartermijn verstreken en is volstaan met een verzoek om ambtshalve vermindering. Praktisch heeft de regeling zodanig uitgepakt dat voor alle overige in het buitenland woonachtige spelers de heffing van belasting van het inkomen niet hoger is geweest dan 18%. 2.5. Naar aanleiding van de door belanghebbende ingediende C-aangifte, het aangiftebiljet voor buitenlands belastingplichtigen, is aan belanghebbende de onderhavige aanslag opgelegd. Deze aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen van ƒ a belast naar het normale tarief. 3. Het geschil 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de inkomstenbelasting over de inkomsten ter zake van het EK 2000 maximaal 18% moet bedragen. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend. Belanghebbende is daarbij primair en meer subsidiair van mening dat toepassing van een hoger percentage dan 18% leidt tot een ongeoorloofde discriminatie naar nationaliteit en beroept zich in dat kader op artikel 1 van de Grondwet, artikel 39 juncto artikel 12 van het EG-verdrag, artikel 14 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Subsidiair is belanghebbende van mening dat toepassing van een hoger percentage dan 18% in strijd is met het gelijkheidsbeginsel nu bij alle andere in het buitenland wonende deelnemers aan het EK 2000 het tarief niet boven de 18% is gekomen. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: Belanghebbendes gemachtigde: Met betrekking tot mijn pleitnota merk ik nog op dat bij de derde alinea naast de spelers met de Nederlandse nationaliteit ook de spelers met de Belgische nationaliteit worden bedoeld. Bij alinea 10; het kunnen ook drie teams zijn, afhankelijk van de gage die uitbetaald is aan de spelers. Bij alinea 30; heffing van 18% komt uit de Belgische regelgeving voort. Via de bonden is het redelijk eenvoudig na te gaan welke speler heeft gespeeld en waar die woont. Naar mijn mening is de man uit buitenland 3 waar ik in de stukken naar verwijs, fictief buitenlands belastingplichtig, hij woont in Nederland. Mijn beroep op het discriminatieverbod omvat mede een beroep op het eerste artikel van de Grondwet. Indien ik op grond van het nationale recht in het gelijk wordt gesteld wordt genoegen genomen met een forfaitaire proceskostenberekening, als ik in het gelijk gesteld wordt op grond van het internationale recht wordt om vergoeding van de werkelijke proceskosten verzocht. Inspecteur: Ik ben het eens met de feitelijkheden zoals die in de pleitnota van belanghebbende zijn weergegeven. Voordat artikel 26c van de Wet LB is ingevoerd moest voor de heffing van inkomstenbelasting van de buiten Nederland wonende spelers steeds een aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting worden uitgereikt. Dit is een zeer moeizame klus. Na het moeizaam achterhalen van de naam en de woonplaats was er nog het probleem van de inning van de belasting. Artikel 26c maakt het nu mogelijk aan de bron te heffen zodat het uitreiken van die aangiftebiljetten achterwege kan blijven. Er zijn, buiten de aangiftebiljetten voor de buiten Nederland wonende spelers die op andere grond dan deelname aan het EK 2000 een aangiftebiljet kregen uitgereikt, geen aangiftebiljetten aan buiten Nederland wonende spelers uitgereikt. Naast de inkomsten uit het EK 2000 heeft belanghebbende een woning in Nederland en inkomsten uit Nederland ter zake waarvan hij belastingplichtig is in Nederland. Dit hoeft echter niet noodzakelijkerwijs te leiden tot een verplichte aanslag. Hij had in dat geval niet hoeven te verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet. Naar mijn mening zijn een fictief buitenlands belastingplichtige en een reëel buitenlands belastingplichtige niet zonder meer vergelijkbaar. Ik heb niet onderzocht hoe het nu qua heffing bij de andere in het buitenland wonende spelers is afgelopen. Partijen: De wedstrijden waaraan Nederland deel nam zijn allemaal in Nederland gespeeld. Alle tijdens het EK 2000 voor Nederland uitkomende spelers zijn, op één na, buitenlands belastingplichtig. De werkelijke proceskosten bedragen circa € f. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een waarbij het belastbaar bedrag tot een bedrag van ƒ e wordt belast naar een tarief van 18% en voor het overige naar het tabeltarief. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. De rechtbank stelt voorop dat zowel de praktische regeling als de wettelijke regeling voorzien in een voorheffing van 18% van de bruto-ontvangsten (inclusief eventuele onkostenvergoedingen en aanspraken en exclusief enige (basis)aftrek) van de desbetreffende deelnemer aan het EK 2000 en dat beide regelingen op zich genomen, naar de letterlijke tekst bezien, geen aanwijzing bevatten dat de desbetreffende inkomsten niet tevens in daar overigens voor in aanmerking komende gevallen in de heffing van de inkomstenbelasting zullen (kunnen) worden betrokken. Daarbij maakt het derhalve geen verschil of de desbetreffende speler onder de praktische regeling viel (zoals alle spelers van de deelnemende landen andere dan Nederland en België) dan wel op hem de wettelijke regeling van toepassing was (zoals alle spelers van het Nederlandse voetbalteam). Een ongelijke behandeling van gelijke gevallen ligt, zo daar te dezen al sprake van is, derhalve niet besloten in de praktische regeling noch in de wettelijke regeling, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien. 4.2.1. Naar de Inspecteur ter zitting heeft verklaard, is er op zijn eenheid bewust van afgezien aan in het buitenland wonende spelers van de andere deelnemende landen dan Nederland een aangiftebiljet uit te reiken dan wel deze spelers anderszins in de heffing van inkomstenbelasting te betrekken, ook al zou de omvang van de door hen ontvangen EK-vergoeding en de te dier zake ingehouden loonheffing daar op zich genomen aanleiding toe hebben kunnen geven. De Inspecteur verklaarde hierbij een praktische werkwijze ten aanzien van de heffing en inning van de belasting naar inkomsten uit het EK 2000 na te streven zonder al te veel inspanningen nadien. 4.2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat aldus circa 10% van de 325 niet voor Nederland uitkomende deelnemers aan het EK 2000, ongeveer 33 spelers derhalve, die in beginsel in aanmerking zouden komen voor een aanvullende heffing van inkomstenbelasting boven de ingehouden 18% loonheffing, buiten de heffing van inkomstenbelasting zijn gebleven. Ten aanzien van hen is volstaan met de 18%-loonheffing. 4.2.3. Tevens is niet in geschil dat belanghebbende één van de zes spelers van het Nederlands elftal is die als buitenlands belastingplichtige een aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting uitgereikt heeft gekregen en ten aanzien van wie een aanslag is vastgesteld waarbij de inkomsten uit het EK 2000 zijn belast naar het normale tarief, uitkomend op een tarief dat gemiddeld bezien hoger ligt dan 18%. 4.2.4. Naar het oordeel van de rechtbank verschilt de positie waarin belanghebbende verkeert ten aanzien van de door hem in het kader van EK 2000 genoten inkomsten niet van die van de gevallen als vermeld onder 4.2.2 hiervoor. 4.2.5. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat belanghebbende, hoewel hij in dezelfde positie verkeerde als de onder 4.2.2 genoemde spelers, ongelijk is behandeld. 4.2.6. De Inspecteur heeft erkend dat gelet op de praktische regeling bewust is afgezien van het uitreiken van aangiftebiljetten in de onder 4.2.2 vermelde gevallen. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is geweest van begunstigend beleid van de Inspecteur. 4.2.7. Nu, zoals onder 4.1 is overwogen, de tekst van de praktische regeling geen aanwijzing geeft omtrent het buiten de heffing van inkomstenbelasting laten van de onder 4.2.2 genoemde gevallen en de inhouding van 18% naar zijn aard, naar uit het bepaalde in de artikelen 49, eerste lid, letter c, onderdeel 1 en lid 6 en artikel 63 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in samenhang met artikel 26c van de Wet LB voortvloeit, slechts een voorheffing is op de in Nederland verschuldigde inkomstenbelasting, heeft de Inspecteur naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte nagelaten deze spelers in de inkomstenbelasting te betrekken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat bij deze spelers heffing van inkomstenbelasting niet aan de orde zou zijn gekomen omdat Nederland niet tot heffing bevoegd zou zijn op grond van enige voor deze spelers geldende verdragsbepaling. 4.2.8. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat op grond van begunstigend beleid in gevallen zowel beschouwd op nationaal niveau als op het niveau van het totaal van het toernooi, een juiste belastingheffing achterwege is gebleven en is volstaan met een bronheffing van 18% loonbelasting. De rechtbank is van oordeel dat aldus ten aanzien van belanghebbende in strijd met het gelijkheidsbeginsel wordt gehandeld indien zijn inkomsten uit het EK 2000 naar een hoger tarief worden belast dan 18% zodat de in geschil zijnde vraag overeenkomstig het door belanghebbende subsidiair ingenomen standpunt bevestigend moet worden beantwoord. 4.3. Nu het gelijk reeds aan de zijde van belanghebbende is op grond van het door hem subsidiair ingenomen standpunt behoeven de door hem primair en meer subsidiair ingenomen standpunten geen verdere bespreking. Beslist dient te worden als hierna vermeld. 5. Proceskosten Nu het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De rechtbank stelt die kosten van het beroep vast op 2 punten maal 1,5 (gewicht van de zaak) maal € 322, ofwel € 966. In bezwaar is niet verzocht om een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van het bezwaar zodat de rechtbank het verzoek in zoverre afwijst. Nu belanghebbende reeds op grond van het nationale recht in het gelijk is gesteld is niet in geschil dat met de proceskosten veroordeling volgens het forfait volstaan kan worden. De rechtbank acht ook ambtshalve geen reden aanwezig hiervan af te wijken. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vermindert de aanslag tot een waarbij het tarief inkomstenbelasting 18% bedraagt over een belastbaar inkomen van ƒ e met handhaving van de overige elementen van de aanslag; - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden; en - gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan hem vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. J.J.J. Engel. De beslissing is op 17 maart 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.