Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV7574

Datum uitspraak2006-02-15
Datum gepubliceerd2006-03-31
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/50396, 04/50398
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geloofwaardigheid / vonnis rechtbank / ambtsbericht. Verweerder heeft geconcludeerd dat eisers ongeloofwaardige verklaringen hebben afgelegd over de problemen met een lid van het Azerbeidjaanse parlement over het appartement waarin eisers woonden en de in verband daarmee doorgelopen procedure bij de rechtbank. Eisers hebben dit betwist doordat zij bij de aanvraag al een vonnis van de rechtbank van Sebail, rayon van Baku, van 26 mei 1998 hebben overgelegd en in beroep een vonnis van de rechtbank van de stad Baku waarin het vonnis van 26 mei 1998 wordt bekrachtigd. Het individuele ambtsbericht vermeldt alleen dat de zaak nooit aanhangig is geweest, maar niet of het vonnis van 26 mei 1998 echt is. Ook uit de aan het ambtsbericht onderliggende stukken heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat het vonnis van 26 mei 1998 niet echt zou kunnen zijn. Het had op de weg van verweerder gelegen het door eisers overgelegde vonnis van de rayonrechtbank op echtheidskenmerken te (laten) onderzoeken. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummers:AWB 04 / 50396 AWB 04 / 50398 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 februari 2006 in de zaak van: A, geboren op [...] 1964, eiser, alsmede B, geboren op [...] 1966, eiseres, mede ten behoeve van hun minderjarige dochter C, geboren op [...] 1988, eisers, allen van Azerbeidzjaanse nationaliteit, gemachtigde: mr. K.C. Victorian, medewerker bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Haarlem, tegen: de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. J.W.Th. Berg, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1 Procesverloop 1.1 Eisers hebben op 30 september 2001 aanvragen ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 9 april 2002 afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten op 6 mei 2002 afzonderlijk beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 27 oktober 2003 (kenmerk AWB 02/35201 en AWB 02/35213) zijn de beroepen van eisers gegrond verklaard en zijn de besluiten van 9 april 2002 vernietigd. 1.2 Bij besluiten van 19 oktober 2004 zijn de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wederom afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten op 15 november 2004 afzonderlijk beroep ingesteld. 1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.4 Bij brief van 14 januari 2005 heeft de rechtbank de minister van Buitenlandse Zaken verzocht de onderliggende stukken toe te zenden van het individuele ambtsbericht van 23 juni 2004 dat in opdracht van verweerder is opgesteld. 1.5 Bij schrijven van 31 januari 2005 heeft de minister van Buitenlandse Zaken die stukken aan de rechtbank doen toekomen en met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de rechtbank meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van de onderliggende stukken in het ambtsbericht. 1.6 Bij uitspraak van 17 juni 2005 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats bepaald dat de beperking van kennisneming niet geheel gerechtvaardigd is. Hierop heeft de minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 4 augustus 2005 een met inachtneming van de voormelde uitspraak aangepaste versie van de stukken toegezonden die aan het individuele ambtsbericht van 23 juni 2004 ten grondslag liggen. 1.7 Vervolgens heeft rechtbank partijen om toestemming verzocht om - mede op grondslag van het gemaskeerde deel van de aan het voormelde ambtsbericht ten grondslag liggende stukken - uitspraak te mogen doen. Verweerder en de gemachtigde van eiseres hebben die toestemming verleend. 1.8 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 december 2005. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) genoemde gronden. 2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. 2.4 Eisers hebben ter onderbouwing van hun aanvragen het volgende aangevoerd. Eisers bezitten de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Eiser is van gemengde afkomst, hij heeft een Armeense moeder. Eiseres is van Armeense afkomst. Vanwege hun afkomst hebben eisers diverse problemen ondervonden in Azerbeidzjan. In 1988 is eiseres, terwijl zij zwanger was, op straat en bij een bezoek aan de polikliniek mishandeld. Sindsdien woonde eiseres niet langer in Baku, maar in de datsja van haar vader in D. In 1989 werd de vader van eiseres vermoord. Eiser vond hem in hun woning. In 1992 werd eiseres, net als andere personen van Armeense afkomst, door de autoriteiten uitgeschreven uit haar woning in Baku. In 1994 werd eiser ontslagen. In datzelfde jaar werd zijn dochter de toegang tot school geweigerd. Vanaf januari 1997 heeft eiser problemen ondervonden van de zijde van E, afgevaardigde van de gemeente F. E eiste eisers appartement op. Eiser werd daarbij bedreigd. Toen eiser hierover zijn beklag deed bij de politie en de volksvertegenwoordiger van zijn stadsdeel kwamen er politieagenten naar zijn huis en braken de muur (naar het appartement van E) door. Eisers inboedel werd naar buiten gegooid en eiser werd afgevoerd en mishandeld. Al zijn tanden zijn uit eisers mond geschopt. Eiser dook toen onder bij zijn vriend G en zocht af en toe zijn vrouw en dochter op in de datsja. In 1997 en 1998 is eiser nog twee maal mishandeld op straat, omdat hij de media en de rechtbank had ingeschakeld. Eveneens in 1998 is de datsja in D in brand gestoken. Eiser heeft zijn vrouw en dochter opgehaald en is met hen naar Pjatigorks, Russische Federatie (RF) vertrokken. Daar hebben eisers pogingen ondernomen om de Russische nationaliteit te verkrijgen, wat uiteindelijk niet lukte. De wijkagent perste hen af omdat ze geen propiska hadden. Eiser is nog zeven of acht keer naar Baku teruggegaan omdat hij in de RF niets kon verdienen. Toen eisers geen geld meer hadden en van anderen hoorden dat gemengde gezinnen in aanmerking kunnen komen voor asiel, zijn zij vertrokken naar Nederland. Eiseres heeft in grote lijnen gelijkluidende verklaringen afgelegd. 2.5 In de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 27 oktober 2003 is onder rechtsoverweging 8.9 geconcludeerd dat eisers een reeks van discriminerende gebeurtenissen hebben ondervonden, die terug te voeren zijn op de etnische afkomst van eiseres en die tezamen gekwalificeerd kunnen worden als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Dientengevolge heeft de rechtbank de besluiten van 9 april 2002 vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 Awb en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. 2.6 Vervolgens heeft verweerder bij brief van 21 januari 2004 aan hun gemachtigde eiseres geconfronteerd met het rapport van 7 oktober 2002 van een onderzoek dat door het Bureau Bijzondere Onderzoeken van verweerder (het BBO) is ingesteld naar aanleiding van ontvangen informatie van de districtsrecherche te Oosterhout in een strafzaak. Bij het onderzoek in die strafzaak, die geen betrekking heeft op eisers, zijn in een kluis van een bank een tweetal Azerbeidzjaanse paspoorten aangetroffen. In het rapport van het BBO wordt als onderzoeksresultaat het volgende vermeld. De paspoorten staan op naam van A, geboren op [...] 1964 te Baku en B geboren op [...] 1966 te Stepanakert. De paspoorten zijn voorzien van een goedgelijkende foto van hun persoon, zijn afgegeven te Baku op 5 september 2000 en geldig tot 5 september 2005. De paspoorten zijn voorzien van een Schengenvisum afgegeven door de ambassade van Italië te Baku op 14 september 2001. 2.7 Op 17 maart 2004 is het ministerie van Buitenlandse Zaken door verweerder gevraagd om onderzoek te doen in het land van herkomst van eisers. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het individuele ambtsbericht van 23 juni 2004. 2.8 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - verkort weergegeven - op de volgende standpunten gesteld. Op grond van de aangetroffen, authentieke, paspoorten van eisers in samenhang gezien met de uitkomsten van het onderzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt geen geloof meer gehecht aan het asielrelaas van eisers. Voor zover van de geloofwaardigheid van het asielrelaas zou moeten worden uitgegaan, dan nog is er geen grond voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning, omdat het relaas daarvoor onvoldoende zwaarwegend is. 2.9 Eisers hebben hiertegen - verkort weergegeven - het volgende aangevoerd. Ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. Eisers hebben de gevonden paspoorten nimmer in hun bezit gehad. De (volledige) juistheid van de bevindingen die in het individuele ambtsbericht staan wordt door eisers betwist. Met name betwisten eisers de beschreven gang van zaken rondom de problemen tussen E en eisers over hun appartement in Baku. Eisers zijn van oordeel dat hun asielrelaas wel voldoende zwaarwegend is voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank overweegt als volgt. 2.10 Allereerst dient te worden beoordeeld of verweerder het asielrelaas van eisers, dat bij het nemen van de besluiten van 9 april 2002 door verweerder nog is geloofd, alsnog ongeloofwaardig heeft kunnen achten op grond van de in 2002 in de kluis van een bank aangetroffen paspoorten en het individuele ambtsbericht van 23 juni 2004. 2.11 Met betrekking tot de paspoorten heeft verweerders gemachtigde ter zitting het bestreden besluit aldus toegelicht, dat de in verband daarmee gestelde contra-indicatie voor verlening van de gevraagde vergunningen geen zelfstandige grond is voor afwijzing van de aanvragen, maar dat het vermelden van die contra-indicatie wel een sterke aanwijzing is voor ongeloofwaardigheid van het asielrelaas. 2.12 Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek door het ministerie van Buitenlandse Zaken naar de herkomst en authenticiteit van de voormelde paspoorten zorgvuldig verricht en bestaat er geen grond voor het oordeel dat het individuele ambtsbericht van 23 juni 2004 daarover niet op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft. Door eisers zijn geen concrete aanknopingspunten gegeven op grond waarvan aan de juistheid, op dit punt, van het individuele ambtsbericht dient te worden getwijfeld. De enkele stelling van eisers dat zij weliswaar via een toeristenbureau hebben getracht paspoorten van hun land van herkomst aan te vragen, maar dat zij die nimmer hebben verkregen en de aangetroffen paspoorten nimmer in hun bezit hebben gehad is onvoldoende om als zodanig concreet aanknopingspunt te kunnen dienen. 2.13 Derhalve heeft verweerder de omstandigheid dat eisers bij hun aanvragen hebben verzwegen dat zij over authentieke paspoorten van hun land van herkomst hebben beschikt (alsnog) mogen betrekken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van hun asielrelaas. 2.14 Uit de resultaten van het individueel ambtsbericht heeft verweerder voorts geconcludeerd dat eisers ongeloofwaardige verklaringen hebben afgelegd over de problemen met E over het appartement waarin eiseres woonden en de in verband daarmee doorlopen gerechtelijke procedure bij rechtbank in het rayon Sebail te Baku. Met betrekking tot die door eisers gestelde problemen en gerechtelijke procedure is in het individueel ambtsbericht het volgende opgenomen: E is lid van het Azerbeidzjaanse parlement en is woonachtig in het appartementencomplex op het adres [...]straat [...] te Bakoe. Betrokkene was eigenaar van de woning op het adres [...]straat [...], appartement nummer [...] te Bakoe. Volgens de aangezochte buurtbewoners heeft betrokkene deze woning reeds in 1997 op reguliere wijze aan E verkocht. Overigens heeft E meerdere appartementen in het gebouw gekocht. Volgens de voor woonregistratie verantwoordelijke autoriteiten in Sabayil district te Bakoe heeft betrokkene zich op 5 mei 2000 van dit adres laten uitschrijven. Bij de rechtbank van het Sabyil district te Bakoe is de zaak nimmer aanhangig gemaakt. 2.15 De juistheid van de voormelde informatie uit het ambtsbericht is door eisers betwist. Enerzijds hebben zij de objectiveit van de geraadpleegde buurtbewoners in twijfel getrokken, omdat hun belangen aan die van E zijn gerelateerd. Anderzijds hebben zij gewezen op het vonnis van 26 mei 1998 van de rechtbank van Sebail, rayon van Baku, waarvan eiser reeds bij zijn aanvraag een afschrift heeft overgelegd. Eisers hebben in beroep voorts gewezen op een in beroep overgelegd vonnis van de rechtbank van de stad Baku waarin het vonnis van 26 mei 1998 van de rayonrechtbank is bekrachtigd. 2.16 De verwijzing namens eisers naar het vonnis van de rayonrechtbank Sebail biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het individuele ambtsbericht. Daartoe acht de rechtbank het volgende redengevend. 2.17 Ter zitting is door eisers gesteld, en door verweerder is niet weersproken, dat het gestempelde en getekende exemplaar van het afschrift van het vonnis bij de aanvraag aan verweerder ter inzage is overhandigd en dat door verweerder hiervan toen een kopie is gemaakt. Eisers beschikken nog steeds over het gestempelde en getekende exemplaar van het vonnis. Het individuele ambtsbericht vermeldt met betrekking tot het door eiser overgelegde vonnis van de rayonrechtbank enkel dat de zaak nooit aanhangig is gemaakt. Het ambtsbericht vermeldt niets met betrekking tot de vraag of het vonnis echt is. Aangezien de rechtbank ook uit de aan de aan het individuele ambtsbericht ten grondslag liggende stukken niet de overtuiging heeft gekregen dat het vonnis van 26 mei 1998 niet echt zou kunnen zijn, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Het had op de weg van verweerder gelegen het door eisers overgelegde vonnis van de rayonrechtbank op echtheidskenmerken te (laten) onderzoeken. Nu daarover (nog) geen duidelijkheid bestaat, heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat eisers ongeloofwaardige verklaringen hebben afgelegd over hun problemen met E en daardoor evenmin deugdelijk gemotiveerd dat het asielrelaas van eisers alsnog in zijn geheel als ongeloofwaardig dient te worden aangemerkt. 2.18 Het bestreden besluit kan evenmin worden gedragen door het subsidiaire standpunt van verweerder. In de uitspraak van 27 oktober 2003 van de deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam is immers reeds uitgemaakt dat de reeks van gebeurtenissen die eisers gesteld hebben te ondervonden tezamen gekwalificeerd kunnen worden als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. 2.19 De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 Awb. 2.20 De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen nieuw besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder in overweging daarbij ook het door eisers in beroep overgelegde vonnis van de rechtbank van de stad Baku te betrekken. 2.21 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- (1 punt voor de samenhangende beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart de beroepen gegrond; 3.2 vernietigt de bestreden besluiten; 3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van tien weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvragen van 30 september 2001 met inachtneming van deze uitspraak; 3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan eisers moet voldoen; Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 15 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. K. Gabela, griffier. afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.