Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV7579

Datum uitspraak2006-03-29
Datum gepubliceerd2006-03-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/510838-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zich op 27 juni 2005 schuldig gemaakt aan een laffe diefstal. Hij zocht zijn bijna 81-jarige slachtoffer met zorg en geruime tijd tevoren uit. Verdachte wist zich door middel van een babbeltruc toegang te verschaffen tot de woning van het slachtoffer. Na vertrek van verdachte uit de woning bleek vervolgens dat er geld, sieraden en andere goederen waren verdwenen. Met de weggenomen bankpas heeft verdachte daarop getracht uit een bankautomaat een geldbedrag van de rekening van het slachtoffer af te halen. Op 2 juli 2005 is verdachte opnieuw naar hetzelfde slachtoffer gegaan. Verdachte moet daar van te voren over nagedacht hebben en is ook tot uitvoering van zijn plan overgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte op geraffineerde wijze die dag 'het geld dat het goudmannetje zou hebben' willen vinden en wegnemen. Ditmaal deinsde hij er niet voor terug geweld te gebruiken. Het bejaarde slachtoffer is meerdere keren zeer hard op zijn hoofd geslagen, ook toen het slachtoffer op de grond was terechtgekomen. De voeten van het slachtoffer zijn met tie-wraps vastgebonden. Hij liet het slachtoffer in hulpeloze toestand achter, zonder in de daaropvolgende tijd de hulpdiensten te alarmeren of anderszins te bewerkstelligen dat hulp zou worden verleend aan het slachtoffer. Vrijspraak art. 288 Sr. Bewezen poging tot doodslag en diefstal.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/510838-05 Datum uitspraak: 29 maart 2006 Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte] Raadsman: mr. A.C. Vingerling. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 maart 2006 en 15 maart 2006. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is nadere omschrijving van de ten laste gelegde feiten ter terechtzitting van 1 maart 2006 toegestaan. Van de dagvaarding en van de vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd. Zakelijke weergave van de vaststaande feiten voorzover het betreft de tenlastegelegde feiten 1 en 2 Op maandag 27 juni 2005 belde verdachte bij de toen bijna 81-jarige [het slachtoffer] (verder te noemen het slachtoffer) aan en, nadat deze de deur had geopend, vroeg hij hem een armbandje te repareren. Nadat het slachtoffer met dat armbandje naar boven was gegaan, sloop verdachte de woonkamer in en stal een portemonnaie of portefeuille met daarin o.a. een rijbewijs en een pinpas, en een zogenaamde gourmetarmband. Met de pinpas heeft verdachte op 27 juni 2005 omstreeks 19.14 uur getracht te pinnen. Op 28 juni 2005 omstreeks 1.47 uur werd nogmaals met deze pinpas getracht te pinnen. De pas werd door de pinautomaat ingenomen en later vernietigd. Op zaterdag 2 juli daaropvolgend werd het slachtoffer in zijn eigen huis op beestachtige wijze mishandeld en neergeslagen. Hij werd omstreeks 18.35 uur, badend in het bloed, gevonden door zijn broers. Uit zijn woning miste hij o.a. een oplaadbare telefoon merk Siemens (het zogenaamde basisstation was nog aanwezig), een zogeheten Willibrordusmunt en een unieke gouden dasspeld. De dasspeld was omstreeks mei 2005 nog door het slachtoffer gedragen. Omstreeks 17.45 uur diezelfde dag belde een zuster van het slachtoffer naar haar broer. De telefoon werd opgenomen, maar niet beantwoord waarna de verbinding werd verbroken. Op het aanrecht in de keuken van de woning van het slachtoffer trof de politie aan een witte enveloppe geadresseerd aan het slachtoffer met daarin o.a. het eerder ontvreemde rijbewijs. Verdachte werd op 25 augustus 2005 aangehouden en in verzekering gesteld. Hij zit sedertdien in voorlopige hechtenis. Verdachte heeft volmondig bekend middels een babbeltruc op 27 juni 2005 bij het slachtoffer een portemonnaie te hebben weggenomen met daarin onder andere een rijbewijs en een pinpas. Verdachte heeft hardnekkig ontkend op enigerlei wijze betrokken te zijn bij het tweede tenlastegelegde feit. Conclusie: Het eerste tenlastegelegde feit kan dus zonder meer bewezen worden verklaard. Overwegingen met betrekking tot het tweede tenlastegelegde feit Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts het volgende gebleken: Van 27 juni 2005 tot 17 juli 2005 is de echtgenote van verdachte met hun kinderen op vakantie geweest. Verdachte is thuis gebleven. Op 2 juli 2005 hebben rond 17.30 uur twee getuigen een man in kleding van de post met het slachtoffer buiten voor de deur van diens woning zien staan. Getuige [1] zag dat de man een rood baseballpetje en een rode jas droeg. Op de rug van de jas stond "POST" in witte letters en voor deze letters stond iets van "TT". Ook zag hij witte stippeltjes op de jas. De man had zwart krullend haar en een lichte huidskleur en hij vroeg, aldus deze getuige, aan de oude man of hij wilde tekenen. De getuige [2] heeft de man om een glaasje water horen vragen. Op het moment dat de zuster van het slachtoffer naar haar broer belde was het voor haar duidelijk dat er iets mis was. Nadien is gebleken dat de Siemens telefoon van het slachtoffer niet meer in zijn woning aanwezig was. Bij de doorzoeking in de woning van de verdachte op 25 augustus 2005 werden in een vaas op een kast bij elkaar gevonden: 1. De op 27 juni 2005 door verdachte van het slachtoffer gestolen gourmetarmband; 2. Een Willibrordusmunt; 3. De dasspeld van het slachtoffer. Voorts werd bedrijfskleding van de PTT, te weten een rood regenpak, aangetroffen in de schuur bij de woning van verdachte. Uit tapgesprekken en uit de verklaringen van verdachte en zijn vrouw is gebleken dat verdachte tijdens de vakantie van zijn vrouw en kinderen in het bezit is gekomen van een tweede telefoon zonder oplader. De echtgenote van verdachte herkende van een foto een telefoon Siemens 4010, zijnde het type telefoon dat bij het slachtoffer was weggenomen, als exact dezelfde telefoon die verdachte in de vakantie had verkregen en die nadien in hun woning aanwezig was geweest. Uit het tapgesprek d.d. 24 augustus 2005 blijkt dat de vrouw van verdachte verbaasd was dat die goed werkende telefoon ineens verdwenen was. Die telefoon is verdwenen na een uitzending van "opsporing verzocht" op 23 augustus 2005, waarin aandacht aan het jegens het slachtoffer gepleegde misdrijf was besteed en waarin een videoprint was getoond van de pinnende man op 27 juni 2005 omstreeks 19.14 uur. Op het aanrecht in de keuken van de woning van het slachtoffer is op 2 juli 2005 een enveloppe met daarin onder andere het op 27 juni 2005 gestolen rijbewijs aangetroffen. Deze enveloppe bleek na onderzoek van het NFI met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig te zijn uit één en dezelfde productiepartij als een in de woning van verdachte aangetroffen enveloppe, die door de echtgenote van verdachte aan de politie was overhandigd. Op de computer van verdachte was een file gecreëerd op 20 juli 2005 bevattende een zoekvraag met de woorden "Munten Nederlands Middeleeuws". Voorts was op genoemde computer de pagina van Muntnet van De Koninklijke Munt N.V. bezocht, waarop de zoekvragen "Fregatstraat" en "Willibrord" voorkwamen. Verdachte heeft tijdens de vakantie van zijn vrouw en kinderen regelmatig naar hen gebeld. Na 2 juli 2005 heeft hij tegen zijn vrouw telefonisch gezegd, dat als hij niet meer zou bellen, hij zou zijn aangehouden. Omdat hij iemand in elkaar had geslagen. De relevante verklaringen van de verdachte over hetgeen hiervoor is overwogen De telefoon Verdachte heeft uiteindelijk verklaard, dat hij een draagbare Siemens telefoon zonder oplader had gekocht van iemand uit Overvecht. Volgens hem werkte de telefoon niet en heeft hij daarom deze weggegooid. Tegen de politie heeft hij gezegd, dat hij dat heeft gedaan in of bij het Majellapark, tegen zijn echtgenote heeft hij gezegd dat hij de telefoon in het Amsterdam-Rijnkanaal heeft gegooid en ter terechtzitting van 15 maart 2006 heeft hij verklaard, dat hij de telefoon in het Majellapark heeft weggegooid. De dasspeld Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de dasspeld ongeveer drie jaar in bezit had en destijds gekocht had buiten op straat. Ter terechtzitting van 15 maart 2006 wist verdachte niet meer wanneer hij de dasspeld had gekocht, maar dit zou een maand of langer voor de datum dat hij was aangehouden (datum aanhouding: 25 augustus 2005) kunnen zijn geweest. De munt De munt heeft hij naar zijn zeggen bij de politie gevonden in de zomer van 2005. Ter terechtzitting heeft hij desgevraagd verklaard niet meer te weten in welk jaar het was. De munt, de dasspeld en de gourmetarmband Ter terechtzitting van 15 maart 2006 heeft verdachte voorts verklaard dat hij de dasspeld, munt en gourmetarmband samen in het vaasje op de kast had gedaan. Omdat dit een afgelegen plaats was waar zijn vrouw en kinderen niet zouden kijken en zijn vrouw geen lastige vragen omtrent de spullen zou gaan stellen. De enveloppe Verdachte heeft verklaard het rijbewijs en de pinpas, die door hem op maandag 27 juni 2005 waren gestolen, na de door hem verrichte, mislukte pintransactie om 19.14 uur in een blanco enveloppe te hebben gedaan en vervolgens in een brievenbus van TPG Post te hebben gedeponeerd. Wetend, dat die enveloppe met inhoud dan bij het slachtoffer zou worden besteld. De computer Verdachte heeft erkend de hiervoor vermelde zoekwoorden in de computer te hebben ingebracht. Volgens hem omdat hij nieuwsgierig was. Het in elkaar slaan van iemand Verdachte heeft verklaard iemand een duw te hebben gegeven. Overwegingen naar aanleiding van de hierboven weergegeven verklaringen van de verdachte De telefoon Uit het telefooncontact tussen de Siemens telefoon van het slachtoffer met de telefoon van de zuster van het slachtoffer op 2 juli 2005 omstreeks 17.45 uur en het feit, dat na de overval die telefoon niet meer in de woning van het slachtoffer werd aangetroffen, leidt de rechtbank af, dat de Siemens telefoon van het slachtoffer bij of na de overval op het slachtoffer is weggenomen. Volgens de verklaring van verdachte's echtgenote heeft verdachte haar halverwege de vakantie telefonisch verteld, dat hij een tweede Siemens telefoon had. Deze telefoon leek volgens haar als twee druppels water op die welke bij het slachtoffer was weggenomen en werkte goed. Nu verdachte over het verkrijgen van die telefoon tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en hij die telefoon na de uitzending van opsporing verzocht waarin aandacht was besteed aan de overval op [het slachtoffer], heeft weggegooid en verdachte daarover ook verschillende verklaringen heeft afgelegd, staat naar het oordeel van de rechtbank met (meer dan) redelijke zekerheid vast en is dus bewezen, dat verdachte na 2 juli 2005 heeft beschikt over de telefoon van het slachtoffer. De dasspeld De dasspeld is door het slachtoffer zelf gemaakt en uniek. Het slachtoffer heeft verklaard dat deze speld, die hij omstreeks mei 2005 nog had gedragen, op de eerste etage van zijn woning in de inbouwkast lag en op 2 juli 2005 moet zijn weggenomen. De wisselende verklaringen van verdachte over het tijdstip waarop hij deze speld van een onbekende persoon heeft gekocht, acht de rechtbank daarom niet geloofwaardig. De munt De aangetroffen munt is soortgelijk aan die welke in de portemonnaie van het slachtoffer heeft gezeten op 2 juli 2005. Nu deze munt is aangetroffen in dezelfde vaas als de op 27 juni 2005 van het slachtoffer gestolen gourmetarmband samen met de van het slachtoffer gestolen dasspeld, is de niet te verifiëren lezing van de verdachte, dat hij die munt heeft gevonden niet geloofwaardig. Uit het feit, dat verdachte na 2 juli 2005 op zijn computer heeft gezocht op de zoektermen "Willibrord" en "Fregatstraat" (de straat waar het slachtoffer woont) op de site van de Munt van Utrecht, die de zogenaamde Willibrordusmunt had geslagen, leidt de rechtbank in combinatie met het vorenstaande af, dat de bij verdachte aangetroffen munt de Willibrordusmunt is die op 2 juli 2005 van het slachtoffer is weggenomen. Dit klemt temeer nu verdachte volgens zijn verklaring niet wenste dat zijn vrouw lastige vragen over deze goederen zou stellen. De enveloppe Uit het feit, dat de door verdachte op 27 juni 2005 van het slachtoffer gestolen pinpas op 28 juni 2005 omstreeks 01.47 uur werd ingenomen, blijkt, dat de verklaring van verdachte, dat hij die pinpas in een enveloppe in een brievenbus heeft gedaan, onjuist is. Bovendien is uit het onderzoek gebleken, dat indien bescheiden zoals rijbewijzen en een niet geadresseerde enveloppe en in een brievenbus worden gedeponeerd, deze na lichting op het postsorteercentrum worden geregistreerd. Gesloten blanco enveloppen worden aangetekend verzonden naar de afdeling Onbestelbare stukken van de TPG in Den Haag. Overige aangetroffen voorwerpen en documenten worden in een speciale voorgedrukte enveloppe van de TPG Post gedaan en opgestuurd naar de afdeling Gevonden Voorwerpen van de politie regio Utrecht. Goederen of formulieren op naam worden door TPG niet naar de eigenaar verzonden. De portemonnaie is (of bescheiden van het slachtoffer zijn) aangetroffen noch geregistreerd. Niet door de brievenbussenlichter [...] en niet op het postsorteercentrum. Bij het postsorteercentrum, bij de afdeling Onbestelbare Stukken van de TPG in Den Haag, en bij de afdeling Gevonden Voorwerpen van de politie regio Utrecht zijn geen documenten aangeleverd of geregistreerd ten name van het slachtoffer. De rechtbank acht dan ook de verklaring van verdachte dat hij een blanco enveloppe met daarin het rijbewijs en de pinpas van het slachtoffer in een brievenbus van TPG Post heeft gedaan, kennelijk leugenachtig en slechts afgelegd om de waarheid te bemantelen. Het in elkaar slaan van iemand Ter terechtzitting is verdachte voorgehouden, dat zijn verklaring, dat hij iemand een duw heeft gegeven, niet betekende, dat hij ook zou worden aangehouden en daardoor langere tijd niet meer zou kunnen bellen met zijn echtgenote. Daarop heeft hij verklaard, dat hij niet heeft bedoeld voor het geven van die duw te worden aangehouden, maar voor de door hem op 27 juni 2005 gepleegde diefstal. Mede omdat verdachte voortdurend wisselende verklaringen heeft afgelegd, acht de rechtbank verdachte's verklaring niet, maar de hiervoor vermelde verklaring van verdachte's echtgenote op dit punt, wel betrouwbaar en geloofwaardig. De conclusie Het voorgaande leidt tot de volgende gevolgtrekkingen: - twee getuigen hebben op 2 juli 2005 omstreeks 17.30 uur een man in een PTT-pak aan de deur bij het slachtoffer zien staan; - op 2 juli 2005 na 17.30 uur is het slachtoffer in zijn woning mishandeld en neergeslagen. Uit zijn woning misten een dasspeld, een Siemens telefoon en een Willibrordusmunt; - verdachte voldeed aan het opgegeven signalement; - verdachte was in bezit van een rood "PTT-pak"; - verdachte heeft een kennelijk leugenachtige verklaring afgelegd over de op 2 juli 2005 in de woning van het slachtoffer aangetroffen, uit de woning van verdachte afkomstige enveloppe; - verdachte heeft na 2 juli 2005 beschikt over de Siemens telefoon van het slachtoffer; - de door verdachte op 27 juni 2005 van het slachtoffer gestolen gourmetarmband, de dasspeld en de Willibrordusmunt die zijn gestolen op 2 juli 2005 bij het slachtoffer, werden door verdachte samen in een vaasje op de kast gedaan; - verdachte heeft verklaard iemand in elkaar te hebben geslagen. Deze gevolgtrekkingen in onderlinge samenhang en in onderling verband beschouwd leiden onmiskenbaar tot de conclusie, dat het verdachte moet zijn geweest die op 2 juli 2005 de dasspeld, de Siemens telefoon en de Willibrordusmunt uit de woning van het slachtoffer heeft gestolen. Nu het slachtoffer bovendien sedert die 2e juli ook nog een portemonnaie, twee strippenkaarten, een geldbedrag van ongeveer 70 Euro en diverse pasjes miste, kan het niet anders of verdachte moet deze goederen ook bij die gelegenheid hebben gestolen. Waar feitelijk vaststaat - en door verdachte ook niet wordt betwist - dat [het slachtoffer gruwelijk is mishandeld en dat deze mishandeling ten tijde van de diefstal heeft plaatsgevonden, volgt uit het feit dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte genoemde diefstal heeft gepleegd, ook dat hij het op [het slachtoffer] uitgeoefende geweld moet hebben gepleegd. Uit het dossier en uit onderzoek ter terechtzitting is voorts geen enkele aanwijzing naar voren gekomen die zelfs maar een begin van aannemelijkheid zou kunnen inhouden dat een of meer anderen dan verdachte bij het op 2 juli 2005 gepleegde feit aanwezig is of zijn geweest. Overweging met betrekking tot het derde tenlastegelegde feit Verdachte heeft niet betwist, dat hij bij zijn arrestatie een aansteker bij zich had, die inwendig was voorzien van een mesje. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat deze aansteker een wapen is in de zin van de Wet wapens en munitie. Dit feit kan dus bewezen worden verklaard. Overweging ten aanzien van het recht De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 3 is tenlastegelegd. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier niet is gebleken dat verdachte het in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oogmerk heeft gehad. De omstandigheden waaronder het handelen van verdachte heeft plaatsgehad zijn daartoe onvoldoende duidelijk. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde feit. De rechtbank acht, zoals reeds overwogen, bewezen dat verdachte genoemde diefstal en het op [het slachtoffer] uitgeoefende geweld heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich dus schuldig gemaakt aan kortweg gezegd: diefstal met geweld. De officier van justitie heeft er echter voor gekozen om de geweldshandelingen en de diefstal te splitsen en onder 2 subsidiair dit feitencomplex cumulatief tenlaste te leggen als een poging tot doodslag en een diefstal. Hoewel de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank daarmee de schijn op zich laadt in andere vorm de zogenaamde gekwalificeerde doodslag tenlaste te leggen, bestaat er formeel geen rechtsregel die zich tegen deze wijze van tenlasteleggen verzet. De rechtbank ziet zich nu dus geplaatst voor de vraag of het door verdachte op het slachtoffer uitgeoefende geweld kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Het op het bijna 81-jarige slachtoffer uitgeoefende geweld (met name op zijn hoofd) is zo heftig geweest, dat verdachte moet hebben beseft, dat dit geweld tot diens dood zou hebben kunnen leiden. De rechtbank komt dus tot een bewezenverklaring van de onder 2 subsidiair aan verdachte tenlaste gelegde misdrijven op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder 1, 2 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die hierboven zakelijk zijn weergegeven. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van feit 1: Diefstal Ten aanzien van feit 2 subsidiair: A. Poging tot doodslag B. Diefstal Ten aanzien van feit 3: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De rechtbank stelt voorop, dat, hoewel zij het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feitencomplex heeft gekwalificeerd als hierboven vermeld, zij voor wat de strafwaardigheid van de verdachte betreft uitgaat van - kort gezegd - een diefstal met geweld. Verdachte heeft zich op 27 juni 2005 schuldig gemaakt aan een laffe diefstal. Hij zocht zijn bijna 81-jarige slachtoffer met zorg en geruime tijd tevoren uit. Verdachte wist zich door middel van een babbeltruc toegang te verschaffen tot de woning van het slachtoffer. Na vertrek van verdachte uit de woning bleek vervolgens dat er geld, sieraden en andere goederen waren verdwenen. Met de weggenomen bankpas heeft verdachte daarop getracht uit een bankautomaat een geldbedrag van de rekening van het slachtoffer af te halen. Op 2 juli 2005 is verdachte opnieuw naar hetzelfde slachtoffer gegaan. Verdachte moet daar van te voren over nagedacht hebben en is ook tot uitvoering van zijn plan overgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte op geraffineerde wijze die dag 'het geld dat het goudmannetje zou hebben' willen vinden en wegnemen. Ditmaal deinsde hij er niet voor terug geweld te gebruiken. Het bejaarde slachtoffer is meerdere keren zeer hard op zijn hoofd geslagen, ook toen het slachtoffer op de grond was terechtgekomen. De voeten van het slachtoffer zijn met tie-wraps vastgebonden. Hij liet het slachtoffer in hulpeloze toestand achter, zonder in de daaropvolgende tijd de hulpdiensten te alarmeren of anderszins te bewerkstelligen dat hulp zou worden verleend aan het slachtoffer. Het slachtoffer bleek een hersenschudding en breuken in zijn gehele gezicht te hebben opgelopen: beide oogkassen, jukbeenderen en kaak bleken gebroken te zijn. Het slachtoffer heeft langdurige en pijnlijke operaties en behandelingen moeten ondergaan. Het geweld heeft daarnaast geleid tot blijvend letsel. Zijn verbrijzelde kaak moest worden hersteld met kunststof waardoor het slachtoffer thans geen gevoel meer heeft in de onderkant van zijn gelaat. Hierdoor heeft hij te kampen met blijvende problemen bij eten, drinken en praten. Ook het gehoor en het gezichtsvermogen zijn achteruit gegaan. Het slachtoffer heeft aangegeven zeer schrikachtig en paniekerig te zijn geworden door de overval. Hij is voorts bang dat zijn vroegere zelfstandige leven is beëindigd. Het hele gebeuren heeft hem zo aangegrepen, dat er veel dagen zijn, dat hij had gehoopt dat het toen maar afgelopen was geweest. De rechtbank acht de wijze waarop verdachte te werk is gegaan en het vertrouwen van het slachtoffer wist te winnen uiterst laakbaar. Het buitensporig agressieve optreden verdient scherpe afkeuring. De feiten worden verdachte dan ook erg zwaar aangerekend. Daar komt nog bij, dat deze zeer gewelddadige roofoverval tot hevige verontwaardiging en grote afschuw heeft geleid. De rechtbank rekent het de verdachte voorts zwaar aan, dat hij geen enkele verantwoordelijkheid wenst te nemen voor wat hij heeft aangericht. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 25 augustus 2005, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld; - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 7 november 2005, opgemaakt door mevrouw A.G. Valenkamp, reclasseringswerker; - een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 20 oktober 2005 van drs. M.L.I.M. van Thiel, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, zodat verdachte toerekeningsvatbaar moet worden geacht; - een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 28 oktober 2005 van drs. J.G. Berghuis, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, zodat verdachte toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundigen over en maakt deze tot de hare. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: - een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van het voorarrest. Deze eis doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan het beestachtige karakter van het gepleegde geweld. Dat geweld alleen rechtvaardigt een véél hogere straf. Voor de vraag welke straf passend is heeft de rechtbank, behalve met hetgeen hiervoor daarover is opgemerkt, ook rekening gehouden met opgelegde straffen in vergelijkbare ernstige geweldszaken. Daarom zal de rechtbank de maximale straf beperken in voege als na te melden. Verbeurdverklaring: Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: - een blauwe enveloppe (met kapotte ketting aangetroffen in werkkamer slachtoffer), zal worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van dit voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, het onder 1 bewezenverklaarde is begaan. De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: - een regenpak (rood; PTT; broek en jas); - een witte enveloppe (A5, aangetroffen op aanrecht slachtoffer); - een pet (kleur: rood), zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van deze voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde is begaan. Onttrekking aan het verkeer: Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: - een aansteker (kleur: zilver, tevens zakmes met inklapbaar lemmet), zal worden onttrokken aan het verkeer, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 3 bewezenverklaarde is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Teruggave in beslag genomen goederen: Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten: - een munt (meerkleurig, Willibrordus-afbeelding); - een gourmetarmband (kleur: goud); - een dasketting (kleur: goud), acht de rechtbank [het slachtoffer] degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave van deze voorwerpen aan genoemde persoon gelasten. Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten: - een regenpak (kleur: oranje, PTT); - een beige broek; - 5 blauwe A6-enveloppe (gevonden in woning verdachte); - een witte enveloppe (A5, door vrouw verdachte aan politie overhandigd); - een sweater (kleur zwart, Donnay), zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen. De vordering van de benadeelde partij [het slachtofffer] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 2.597,00 wegens materiële schade en een bedrag van € 4.500,00 wegens immateriële schade. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde feiten. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 4.500,00 en de materiële schade wordt begroot op € 2.597,00, derhalve in totaal € 7.097,00. De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 63, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 55 van de Wet wapens en munitie. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 10 (TIEN) JAREN. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart verbeurd: - het regenpak (rood; PTT; broek en jas); - de blauwe enveloppe (met kapotte ketting aangetroffen in werkkamer slachtoffer); - de witte enveloppe (A5, aangetroffen op aanrecht slachtoffer); - een pet (kleur: rood). Verklaart onttrokken aan het verkeer: - de aansteker (kleur: zilver, tevens zakmes met inklapbaar lemmet). Gelast de teruggave van: - de munt (meerkleurig, Willibrordus-afbeelding); - de gourmetarmband (kleur: goud); - de dasketting (kleur: goud), aan [het slachtoffer]. Gelast de teruggave van: - een regenpak (kleur: oranje, PTT); - een beige broek; - 5 blauwe A6-enveloppen (gevonden in woning verdachte); - een witte enveloppe (A5, door vrouw verdachte aan politie overhandigd); - een sweater (kleur zwart, Donnay), aan verdachte. Wijst de vordering van de benadeelde partij [het slachtoffer], wonende te Utrecht, toe tot een bedrag van € 7.097,00 (zegge zevenduizend zevenennegentig euro en nul eurocent). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 7.097,00 (zegge zevenduizend zevenennegentig euro en nul eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 141 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Dit vonnis is gewezen door mrs E.F. Bueno, voorzitter, E.J. van Rijssen en D.A.C. Koster, bijgestaan door mr. A. van Beek als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2006. Mr. Koster is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.