Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV7757

Datum uitspraak2006-03-29
Datum gepubliceerd2006-03-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/069409-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Houtzaagsel en/of houtkrullen die onstaan bij de bewerking van hout zijn bedrijfsafvalstoffen


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/069409-04 uitspraak d.d. : 29 maart 2006 TEGENSPRAAK VONNIS van de economische politierechter te Roermond, in de zaak tegen: naam : [naam bedrijf] gevestigd : [vestigingsadres] plaats : [vestigingsplaats] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2006. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: zij in of omstreeks de periode van 01 februari 2004 tot en met 28 juni 2004 in de gemeente Maasbree, al dan niet opzettelijk, zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, te weten houtzaagsel en/of houtkrullen, heeft ontdaan; Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de politierechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de politierechter Krachtens de wettelijke bepalingen is de politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 16 maart 2006 gevorderd dat het ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu niet bewezen kan worden dat het houtzaagsel c.q. de houtkrullen die verdachte aan een paardenhouder ter beschikking stelde kan worden betiteld als afvalstof. Houtzaagsel c.q. houtkrullen is een verhandelbaar product. De economische politierechter verwerpt dit verweer. Gezien het bepaalde in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, dient onder afvalstoffen te worden verstaan: alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. In artikel 1.1, zesde lid, is bepaald dat bij ministeriële regeling wordt aangegeven welke stoffen, preparaten of andere producten in ieder geval worden aangemerkt als afvalstoffen, indien de houder zich daarvan ontdoet, voornemens is zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moet ontdoen. In artikel 2 de Regeling Europese afvalstoffenlijst (hierna; Regeling) worden als afvalstoffen in de zin van artikel 1.1, zesde lid, van de Wet milieubeheer, aangewezen de stoffen, preparaten of andere producten, genoemd in de afvalstoffenlijst. Ingevolge artikel 1 van deze Regeling wordt onder afvalstoffenlijst in de Regeling verstaan: de bijlage bij beschikking nr. 2000/532/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 226/3). Kortom de Europese Afvalstoffenlijst (Eural). Daarin wordt zaagsel, schaafsel afkomstig van houtverwerking aangemerkt als een afvalstof. Gelet op voorliggende regelgeving, is de economische politierechter van oordeel dat houtkrullen als afvalstof dienen te worden aangemerkt. De economische politierechter overweegt voorts dat bij de invulling van het begrip “afvalstof” doorslaggevend is het “zich ontdoen” van de stof. Bij het uitleggen van deze term – en daarmee van het begrip “afvalstof” – moet – met inachtneming van alle omstandigheden – rekening worden gehouden met de doelstelling van de richtlijn en moet ervoor worden gewaakt dat aan de doeltreffendheid van de richtlijn geen afbreuk wordt gedaan. De economische politierechter wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 januari 2004 waarin zij gesteld heeft dat het zaagsel, de houtstof en de houtkrullen waar het in die zaak om ging restproducten zijn van de houtverwerkende industrie die niet bewust worden geproduceerd en die niet kunnen worden gebruikt overeenkomstig de oorspronkelijke bestemming van het bewerkte hout. Volgens de maatschappelijke opvatting betreft het bedrijfsafvalstoffen waarvan de houtverwerkende industrie zich dient te ontdoen. Dat die stoffen alleen afkomstig zijn van schoon hout en dat geen voorzorgsmaatregelen nodig zijn voor bepaald gebruik, is onvoldoende om hierover anders te oordelen. Gezien het vorenstaande is de epr van oordeel dat sprake is van een afvalstof als bedoeld in artikel 1.1 eerste lid van de Wet milieubeheer. De economische politierechter overweegt voorts dat artikel 10.37, eerste lid van de Wet milieubeheer verbiedt het zich door afgifte aan een ander ontdoen van bedrijfsafvalstoffen. Lid 2 van genoemd artikel geeft mogelijkheden waarvoor dat verbod niet geldt. Niet gebleken is dat [afnemer] voldoet aan een van de in dat lid bedoelde personen of inzamelaars. De economische politierechter is met de raadsvrouw van oordeel dat houtkrullen/houtzaagsel een verhandelbaar product kan zijn, maar dan alleen in de gevallen waarin door artikel 10.37, tweede lid van de Wet milieubeheer, is voorzien. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat verdachte het houtzaagsel/de houtkrullen heeft bezorgd bij de heer [afnemer] te Helden en zich aldus niet heeft ontdaan van genoemde goederen in Maasbree. De economische politierechter verwerpt dit verweer. Het zich ontdoen van afvalstoffen is naar het oordeel van de economische politierechter een voortdurend proces dat begint daar waar het geproduceerd wordt tot daar waar de afvalstoffen naar toe worden gebracht. Nu het bedrijf van verdachte is gelegen in Maasbree moet er van worden uitgegaan dat verdachte het feit ook in Maasbree heeft gepleegd. De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: zij in de periode van 01 februari 2004 tot en met 28 juni 2004 in de gemeente Maasbree, opzettelijk, zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen, te weten houtzaagsel en/of houtkrullen, heeft ontdaan; Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de politierechter niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Het bewijs De overtuiging van de politierechter dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 9. Kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf: Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.37, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten. 10. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen 11.1 De algemene overwegingen Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de politierechter van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 17 maart 2006 met betrekking tot de op te leggen hoofdstraf gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00. De economische politierechter heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving alsmede met de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister nog niet is veroordeeld; Bij de vaststelling van de geldboete heeft de economische politierechter rekening gehouden met de draagkracht van verdachte in een mate waarin dat nodig wordt geacht met het oog op een passende bestraffing van verdachte. Verdachte wordt door die vaststelling in diens inkomen en vermogen niet onevenredig getroffen. 12. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 23, 24, 24c, 51, 91 Wet op de economische delicten art 1a, 2, 6 Wet milieubeheer art. 10.37 BESLISSING De politierechter: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van € 500,00. Vonnis gewezen door de politierechter mr. Y.J.C.A. Roeffen, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechter voornoemd op 29 maart 2006.