Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV8180

Datum uitspraak2006-03-24
Datum gepubliceerd2006-04-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAwb 05 / 558
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 3.2.2. van de APV Uden dat gedragseisen stelt aan exploitant en beheerder van seksinrichtingen, houdt een beperking van de vrije arbeidskeuze in. De op grond van artikel 19, derde lid, van de Grondwet daarvoor vereiste wettelijke grondslag is niet te vinden in artikel 151a van de Gemeentewet.


Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 05/558 Uitspraak van de meervoudige kamer van 24 maart 2006 inzake [eiser], te [woonplaats], eiser, [gemachtigde], tegen de burgemeester van de gemeente [woonplaats], verweerder. Procesverloop Bij besluit van 27 mei 2004 heeft verweerder geweigerd aan eiser een vergunning te verlenen voor de exploitatie van een seksinrichting aan de [adres] te [woonplaats], op grond van het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste en tweede lid van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente [woonplaats] (APV). Bij besluit van 18 januari 2005 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd, met dien verstande dat de in artikel 3.3.2, tweede lid van de APV genoemde weigeringsgronden niet langer worden gehanteerd. Eiser heeft op 25 februari 2005 tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld. Dit beroep is behandeld ter zitting van 4 oktober 2005. Het onderzoek ter zitting is geschorst en de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer in verband met de vraag of sprake is van onverbindendheid van artikel 3.2.2 van de APV. Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 10 februari 2006, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en waar verweerder zich niet heeft doen vertegenwoordigen. Overwegingen 1. In dit geding is aan de orde de vraag of het besluit van 18 januari 2005 waarbij verweerder eisers bezwaren tegen de weigering hem een exploitatievergunning voor een seksinrichting te verlenen ongegrond heeft verklaard, in rechte stand kan houden. 2. Ingevolge artikel 3.2.1., eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan een seksinrichting te exploiteren of te wijzigen in door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebieden of delen van de gemeente. 3. In artikel 3.2.2 van de APV zijn gedragseisen vermeld waaraan exploitant en beheerder van een seksinrichting moeten voldoen. Blijkens het bepaalde in artikel 3.2.2., eerste lid, aanhef en onder b, van de APV dienen exploitant en beheerder niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn. Ingevolge artikel 3.2.2, tweede lid, aanhef, en onder c, van de APV mogen exploitant en beheerder niet binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk zijn veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van ? 453,00 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van - voor zover i.c. relevant - : 1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen; 2. het artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht; 3. het artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994; 4. het artikel 30b van de Wet op de kansspelen. 4. Ingevolge artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV wordt de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, geweigerd indien de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen. 5. Ingevolge artikel 151a, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. 6. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Grondwet (GW) heeft ieder, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. 7. Ingevolge artikel 19, derde lid van de GW wordt het recht van iedere Nederlander op vrije keuze van arbeid erkend, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld. 8. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige seksinrichting is gelegen in een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in voormeld artikel 3.2.1, eerste lid, van de APV. Voor het exploiteren van bedoelde inrichting is derhalve een vergunning vereist als bedoeld in dat artikel. 9. Verweerder heeft aan het bestreden besluit de overweging ten grondslag gelegd dat eiser zich in het verleden heeft schuldig gemaakt aan een aantal in het primaire besluit opgesomde strafbare feiten. Gelet op deze feiten heeft eiser zich volgens verweerder schuldig gemaakt aan slecht levensgedrag en wordt niet voldaan aan de gedragseis als bedoeld in artikel 3.2.2., eerste lid, aanhef en onder b, van de APV. Verweerder is dan ook van mening dat de gevraagde exploitatievergunning om die reden dient te worden geweigerd. Hierbij heeft verweerder de kwetsbaarheid van de in de seksinrichting werkzame vrouwen in aanmerking genomen. 10. Eiser heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat verweerder pas in een zeer laat stadium op de aanvraag heeft beslist, dat het primaire besluit aan de nieuwe exploitant had moeten worden gericht, dat artikel 3.2.2. van de APV onverbindend is wegens strijd met artikel 10 in samenhang met artikel 19, derde lid, van de Grondwet, en dat van slecht levensgedrag geen sprake is geweest. 11. De rechtbank miskent niet dat verweerder niet binnen de in artikel 3.3.1. van de APV genoemde termijn van 12 weken heeft beslist. Nog daargelaten dat eiser heeft nagelaten bezwaar te maken tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag en (mede daarom) niet valt in te zien dat eiser door verweerders traagheid is benadeeld, kan het overschrijden van de beslistermijn niet tot vernietiging van de beslissing op bezwaar leiden. 12. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht het primaire besluit aan eiser heeft gericht. Eiser was immers degene die de aanvraag om een exploitatievergunning heeft gedaan. 13. Voor wat betreft de door eiser gestelde onverbindendheid van artikel 3.2.2. van de APV stelt de rechtbank voorop dat het grootschalige en bedrijfsmatige karakter van de door eiser in zijn seksinrichting ontplooide activiteiten met zich brengt dat deze activiteiten zich niet in eisers persoonlijke levensssfeer afspelen. Waar de gedragseisen worden gesteld in verband met eisers bedrijfsmatige activiteiten, kan eiser geen beroep doen op artikel 10, eerste lid, van de GW. 14. Met eiser is de rechtbank wél van oordeel dat artikel 3.2.2. van de APV, dat gedragseisen stelt aan exploitant en beheerder van een seksinrichting, een beperking van de vrije arbeidskeuze inhoudt. Zulks is, gelet op het bepaalde in artikel 19, derde lid, van de GW, alleen toegestaan indien de beperking bij of krachtens de wet wordt gesteld. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Anders dan verweerder heeft gesteld geeft artikel 151a, eerste lid, van de Gemeentewet de gemeenteraad slechts de bevoegdheid een verordening vast te stellen waarin regels inzake de bedrijfsmatige exploitatie van een seksinrichting worden neergelegd. Evenals in artikel 147 van de Gemeentewet wordt in artikel 151a, eerste lid, van die wet in algemene termen verordenende bevoegdheid aan de gemeenteraad toegekend. Als specifieke wetsbepaling als door de GW vereist om een beperking van de vrije arbeidskeuze mogelijk te maken, kan artikel 151a, eerste lid, van de Gemeentewet niet worden aangemerkt. Uit het vorenstaande vloeit voort dat artikel 3.2.2. van de APV wegens strijd met artikel 19, derde lid, van de GW verbindende kracht mist. Om die reden wordt het beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 18 januari 2005 vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene. 15. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal ? 805,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: ( 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; ( 1 punt voor het verschijnen ter zitting; ( 1/2 punt voor het verschijnen op een volgende zitting; ( waarde per punt ? 322,00; ( wegingsfactor 1. 16. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente [woonplaats] aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad ? 136,00 dient te worden vergoed. 17. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het besluit van 18 januari 2005; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene; - gelast de gemeente [woonplaats] aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad - ? 136,00; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op ? 805,00; - wijst de gemeente [woonplaats] aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden. Aldus gedaan door mr. J.W. Brunt als voorzitter en mr. L.C. Michon en mr. M.T. van Vliet als leden van de meervoudige kamer in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. Anssems als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2006. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: