Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV8567

Datum uitspraak2006-03-21
Datum gepubliceerd2006-04-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 05/3834
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontvanger gebonden aan door inspecteur gewekt vertrouwen inzake de invordering.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Registratienummer: AWB 05/3834 Uitspraakdatum: 21 maart 2006 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen Stichting [X], gevestigd te [Z], eiseres, [gemachtigde], en de ontvanger van de Belastingdienst [te P], verweerder, [gemachtigde]. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eiseres ter zake van de betekening van een dwangbevel tot betaling van de haar opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het vierde kwartaal 2004 een bedrag van € 6.038 aan kosten in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar van 24 augustus 2005 het bedrag van de betekeningskosten gehandhaafd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2006 te Arnhem. Namens verweerder is verschenen zijn gemachtigde. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 9 januari 2006 aan Stichting [X], ter attentie van [A], op het adres Postbus [0] te [0000 AA] [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is zonder kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. De feiten Op grond van de stukken van het geding en de verklaring van verweerder ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast. Op 15 december 2004 heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij eiseres ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur over het jaar 2003 een teruggaaf omzetbelasting verleend van € 90.588. Eiseres heeft tijdens het boekenonderzoek met de inspecteur afgesproken dat deze teruggaaf zou worden verrekend met het te betalen bedrag aan omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2004 omdat een eventuele uitbetaling op de bankrekening door de debetstand tot betalingsproblemen zou leiden voor eiseres. Tevens heeft eiser bij brief van 20 december 2004, bij de Belastingdienst binnengekomen op 27 december 2004, nog een schriftelijk verzoek om verrekening gedaan bij de inspecteur. Uit de door verweerder ter zitting overgelegde pleitnota blijkt dat verweerder die brief pas op 10 februari 2006 heeft achterhaald op zijn kantoor. Vanwege de vroegtijdige verwerking van de teruggaaf door verweerder heeft deze verrekening niet plaatsgevonden en is het bedrag van € 90.588 op 29 december 2004 uitbetaald op de bankrekening van eiseres. Op 28 januari 2005 heeft eiseres de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2004 ingediend waarin een te betalen bedrag aan omzetbelasting is berekend van € 115.848. Met dagtekening 24 februari 2005 is door de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting over het vierde kwartaal 2004 opgelegd voor een bedrag van € 115.848 aan enkelvoudige belasting en een boete van € 1.134 wegens niet betalen. Met dagtekening 11 maart 2005 heeft de inspecteur de boete vernietigd omdat zij de met eiseres gemaakte afspraak inzake de verrekening niet was nagekomen. Aangezien eiseres het bedrag van de naheffingsaanslag niet heeft betaald, heeft verweerder op 19 maart 2005 een aanmaning aan eiseres gezonden. Ook daarna heeft eiseres het verschuldigde bedrag niet betaald. Met dagtekening 15 april 2005 heeft verweerder een dwangbevel uitgevaardigd. In de periode van april tot en met juli 2005 hebben eiseres en verweerder nog regelmatig contact gehad en is eiseres in de gelegenheid gesteld om de naheffingsaanslag te betalen. Eiseres is hierin slechts gedeeltelijk geslaagd. Met dagtekening 25 juli 2005 heeft verweerder het dwangbevel betekend met bevel om het op dat moment nog verschuldigde bedrag van € 90.126 binnen twee dagen te betalen. Daarbij zijn door de ontvanger betekeningskosten in rekening gebracht tot een bedrag van € 6.038. 3. Het geschil In geschil is of de betekeningskosten terecht door verweerder in rekening zijn gebracht. 4. Beoordeling van het geschil Ingevolge artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet) worden ter zake van het verrichten van werkzaamheden voor de invordering van bedragen door de zorg van een bevoegde ontvanger op grond van de bepalingen van de Invorderingswet 1990 aan degene die in gebreke is gebleven het verschuldigde tijdig te betalen, kosten in rekening gebracht. Vaststaat dat eiseres en de inspecteur reeds tijdens het boekenonderzoek de afspraak hebben gemaakt dat de teruggaaf omzetbelasting over het jaar 2003 zou worden verrekend met het bedrag van de naheffingsaanslag over het vierde kwartaal 2004. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder – nu de functies van inspecteur en ontvanger zijn verenigd in dezelfde persoon – in het onderhavige geval gebonden aan deze door de inspecteur gemaakte afspraak. Dit betekent dat als verweerder conform die afspraak had gehandeld, het bedrag van de naheffingsaanslag in ieder geval ten tijde van het betekenen van het dwangbevel geheel zou zijn voldaan. In dat geval zou op het moment van betekening geen bedrag op de naheffingsaanslag meer hebben opengestaan en geen sprake meer zijn geweest van een situatie waarin eiseres in gebreke is gebleven het verschuldigde bedrag tijdig te betalen als bedoeld in artikel 1 van de Kostenwet. Alsdan zouden geen betekeningskosten in rekening kunnen worden gebracht. Echter, omdat de inspecteur verweerder kennelijk niet tijdig heeft geïnformeerd over de met eiseres gemaakte afspraak is verweerder overgegaan tot uitbetaling van de teruggaaf en heeft de verrekening niet plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden heeft verweerder door betekeningskosten in rekening te brengen gehandeld in strijd met het vertrouwen dat eiseres kon ontlenen aan de afspraken die zij met de inspecteur had gemaakt. De rechtbank is dan ook met eiseres van oordeel dat de betekeningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht. De omstandigheid dat de brief van eiseres van 20 december 2004 eerst op 27 december 2004 door de Belastingdienst is ontvangen en de teruggaaf omzetbelasting op dat moment reeds door verweerder administratief was verwerkt, maakt dit niet anders. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de afspraak tot verrekening reeds tijdens het boekenonderzoek, dat plaatsvond op 15 december 2004, was gemaakt en de inspecteur voldoende gelegenheid heeft gehad om verweerder daarvan tijdig op de hoogte te stellen. Dat de inspecteur dit heeft nagelaten kan eiseres niet worden tegengeworpen. Ook de omstandigheid dat op 29 december 2004 nog niet vaststond welk bedrag aan omzetbelasting eiseres over het vierde kwartaal 2004 was verschuldigd, leidt niet tot een ander oordeel. Ter zitting heeft verweerder immers aangegeven dat het mogelijk was geweest om het bedrag van de teruggaaf in depot te houden totdat de schuldpositie van eiseres over het vierde kwartaal 2004 kon worden vastgesteld. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. 5. Proceskosten De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, omdat de rechtbank niet gebleken is dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vernietigt de beschikking inzake de betekeningskosten; - bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt. Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.J.H. van Suilen, rechter. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier, op 21 maart 2006. De griffier, De rechter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.