Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV8601

Datum uitspraak2006-03-28
Datum gepubliceerd2006-04-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/213 WIK
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking uitkering op grond van de WIK. Vastgesteld beschikbaar vermogen.


Uitspraak

05/213 WIK U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant heeft mr. P.F.A.B. Vos, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2004, reg.nr. 03/1087 WIK. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 14 februari 2006, waar appellant niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. D.A. Ahmed, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. II. MOTIVERING Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Bij (nader) besluit op bezwaar van 16 december 2003 heeft gedaagde onder meer het recht van appellant op uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) over de periode van 5 juli 2000 tot en met 10 oktober 2000 ingetrokken op de grond dat appellant gedurende die periode beschikte over vermogen boven de voor hem toepasselijke vermogensgrens. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer het tegen het besluit van 16 december 3003 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen dit onderdeel van deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. In hoger beroep is uitsluitend nog aan de orde de vraag of bij de vaststelling van het vermogen van appellant over de periode van 5 juli 2000 tot en met 10 oktober 2000 de schuld van appellant aan Securitas Limited ten bedrage van f 20.000,-- terecht buiten beschouwing is gebleven. Vaststaat dat, indien deze schuld buiten beschouwing blijft, ten tijde hier van belang sprake is van overschrijding van de voor appellant geldende vermogensgrens, als bedoeld in artikel 54 van de Algemene bijstandswet (Abw). Uit de door appellant overgelegde, in de Engelse taal gestelde, leenovereenkomst blijkt dat de verplichting tot terugbetaling van het van Securitas Limited geleende bedrag van f 20.000,-- eerst ingaat in de eerstvolgende maand na de maand waarin appellant van de “Dutch Foundation for Art, Design and Architecture of Amsterdam” een stipendium heeft ontvangen. Appellant had ten tijde hier van belang nog geen stipendium ontvangen. Derhalve is de verplichting van appellant tot aflossing van deze schuld geheel afhankelijk gesteld van een in de toekomst gelegen, onzekere gebeurtenis. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is dan geen sprake van een schuld die voor de toepassing van de WIK, in samenhang met de Abw relevant is. Bij de vaststelling van het vermogen van appellant over de periode van 5 juli 2000 tot 11 oktober 2000 is de schuld van f 20.000,-- dan ook terecht buiten beschouwing gebleven. Hieruit volgt dat het vermogen van appellant, gelet op artikel 54, aanhef en onder a, van de Abw, in verbinding met artikel 2, aanhef en onder a (oud), van de WIK in de weg stond aan het verlenen van een uitkering ingevolge de WIK over die periode. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten moet worden bevestigd. Dat betekent dat er geen grond is voor de door appellant verzochte veroordeling van gedaagde tot schadevergoeding, zodat dit verzoek moet worden afgewezen. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten; Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af. Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2006. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) M. Pijper.