Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV8910

Datum uitspraak2006-03-29
Datum gepubliceerd2006-04-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/650148-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft nadat zijn vriend met één kogelschot een man om het leven had gebracht, hetgeen voor verdachte geheel onverwacht kwam, meegeholpen het lijk met zijn auto te vervoeren naar een afgelegen plek in het natuurgebied De Rottermeren te Bleiswijk, waar hij samen met de schutter een graf heeft gegraven. In het aldus ontstane graf hebben zij het lijk gelegd en het vervolgens met grond en takken bedekt teneinde te voorkomen dat de door geweld omgekomen man door iemand anders zou worden gevonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan op een dergelijk feit niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van voorarrest. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 november 2005 reeds eerder is veroordeeld.


Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/650148-05 Datum uitspraak: 29 maart 2006 Tegenspraak Raadsman: mr. D.W.J. van Sikkelerus, advocaat te Rotterdam VONNIS van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: D L, geboren op te, wonende aan te , ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in: Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2006. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/650148-05. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 en A2). DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Bos heeft gerequireerd - zakelijk weergegeven - tot: - de vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde; - de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde; - de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest. NIET BEWEZEN Het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank heeft onvoldoende de overtuiging bekomen dat verdachte het wapen waarmee het slachtoffer is doodgeschoten voorhanden heeft gehad of aan de schutter heeft overgedragen. BEWEZEN De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijde genummerd B1), die van dit vonnis deel uitmaakt. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. BEWIJS De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen. STRAFBAARHEID VAN HET FEIT EN VAN DE VERDACHTE Het bewezen feit levert op: Het wegvoeren en begraven van een lijk met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar. Namens verdachte heeft de raadsman betoogd dat verdachte - mocht het onder 2 subsidiair bewezen worden verklaard - moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat deze handelde als gevolg van psychische overmacht. Ter ondersteuning hiervan stelt de raadsman het volgende. Verdachte was zojuist getuige geweest van een gruwelijke gebeurtenis, toen de man die naast hem in zijn auto zat totaal onverwachts door een bekende van verdachte, die eveneens met hem mee gereden was, met één kogel door het hoofd om het leven werd gebracht. Hierdoor, en door de dreiging die nadien uitging van de omstandigheid dat de schutter het door hem gebruikte vuurwapen nog steeds onder zich had, was verdachte niet meer in staat om zelf zijn wil te bepalen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting af dat verdachte, die zich als bestuurder in een tot stilstand gebrachte auto bevond, verrast werd door het doodschieten van de persoon, die op de passagiersplaats naast hem gezeten was, door de derde aanwezige, een bekende van verdachte, die eveneens met hem meegereden was. Uit het voorhanden bewijsmateriaal leidt de rechtbank tevens af, dat: - verdachte aansluitend met en op initiatief van de schutter, die het door hem gebruikte vuurwapen nog voorhanden had, het ontzielde lichaam van het slachtoffer in de door hem, verdachte, bestuurde auto van de plaats des misdrijfs vervoerd heeft om zich daar elders van te ontdoen; - verdachte en de schutter tijdens die rit afgesproken hebben, dat met niemand over dit voorval gesproken zou worden; - verdachte zelf uiteindelijk met het voorstel kwam het slachtoffer in het natuurgebied de Rottemeren te Bleiswijk te begraven; - dat verdachte zonder nadere aansporing van de schutter afwisselend met deze een kuil gegraven heeft om het lichaam van het slachtoffer te begraven en, ten slotte; - dat de schutter bij dat alles verdachte niet bedreigd heeft. De rechtbank is van oordeel dat uit genoemde feiten en omstandigheden weliswaar voortvloeit, dat voor verdachte een beangstigende situatie is ontstaan, maar tevens dat het niet aannemelijk is dat verdachte in een zodanige (psychische) toestand is geraakt, dat zijn wilsvrijheid in die mate aangetast werd, dat hij geen weerstand kon bieden aan de druk van de omstandigheden en niet anders kon handelen dan zoals hij heeft gehandeld. Het beroep op overmacht, in de zin van psychische overmacht, faalt mitsdien. Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar. MOTIVERING VAN DE STRAF De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft nadat zijn vriend met één kogelschot een man om het leven had gebracht, hetgeen voor verdachte geheel onverwacht kwam, meegeholpen het lijk met zijn auto te vervoeren naar een afgelegen plek in het natuurgebied De Rottermeren te Bleiswijk, waar hij samen met de schutter een graf heeft gegraven. In het aldus ontstane graf hebben zij het lijk gelegd en het vervolgens met grond en takken bedekt teneinde te voorkomen dat de door geweld omgekomen man door iemand anders zou worden gevonden. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor het stoffelijk overschot en heeft er daarnaast aan bijgedragen dat de nabestaanden van het slachtoffer gedurende ruim twee weken in grote onzekerheid en angst hebben geleefd over het lot van hun familielid. Naar het oordeel van de rechtbank kan op een dergelijk feit niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 november 2005 reeds eerder is veroordeeld. Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden. DE VORDERING BENADEELDE PARTIJ Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij H E, wonende te, terzake van feit 1 primair. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 500,00. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering. Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid betwist. De benadeelde partij wordt in de vordering niet-ontvankelijk verklaard nu de verdachte is vrijgesproken voor het hem onder feit 1 primair ten laste gelegde. Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt de benadeelde partij veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straf is gegrond op het artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: - verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit; - verklaart de verdachte terzake van het feit strafbaar; - veroordeelt de verdachte terzake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 (negen) maanden; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; - verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering; - veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door: mr. Van Boven, voorzitter, en mrs. Edgar en De Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Fraaij, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2006. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.