Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV8939

Datum uitspraak2006-03-29
Datum gepubliceerd2006-04-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/650149-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft op 22 maart 2002 een man van het leven beroofd. Terwijl het slachtoffer in een auto op een parkeerplaats zat werd hem door verdachte op een kille wijze een kogel door het hoofd geschoten, waardoor hij ter plekke is overleden. Bovendien heeft verdachte zich aan een ernstig strafbaar feit schuldig gemaakt door een vuurwapen voorhanden te hebben. De ernst hiervan weegt des te zwaarder nu het vuurwapen is gebruikt als moordwapen. In deze zaak komt dit feit dan ook naar voren als strafverzwarende omstandigheid. Naar het oordeel van de rechtbank kan op een dergelijk feit niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van 12 jaar.


Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/650149-05 Datum uitspraak: 29 maart 2006 Tegenspraak Raadsman: mr. M.W. Huijbers, advocaat te Utrecht VONNIS van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: Z V, geboren op te, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief in: Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2006. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/650149-05. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 en A2). DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Bos heeft gerequireerd - zakelijk weergegeven - tot: - de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde; - de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest. BEWEZEN De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd B1 en B2), die van dit vonnis deel uitmaakt. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. BEWIJS De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijs middelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen. NADERE BEWIJSOVERWEGING t.a.v. feit 1 Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte het latere slachtoffer A E na kalm beraad en rustig overleg om het leven heeft gebracht. Uit de door verdachte afgelegde verklaringen leidt de rechtbank af dat hij, alvorens op het slachtoffer te schieten, zich van hem verwijderd heeft, zijn wapen in de hand genomen heeft en dit doorgeladen heeft en vervolgens weer in de richting van het slachtoffer gelopen is. De rechtbank meent op grond daarvan, dat - ook indien een en ander snel gegaan is - verdachte de tijd gehad heeft om zich te beraden op het genomen besluit om het slachtoffer te doden, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven en komt tot de slotsom dat sprake is geweest van voorbedachte raad. STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN De bewezen feiten leveren op: 1. (impliciet primair) moord; 2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar. MOTIVERING VAN DE STRAF De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft op 22 maart 2002 een man van het leven beroofd. Terwijl het slachtoffer in een auto op een parkeerplaats zat werd hem door verdachte op een kille wijze een kogel door het hoofd geschoten, waardoor hij ter plekke is overleden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig en gruwelijk feit, dat getuigt van een volstrekte gevoelloosheid jegens het slachtoffer. Hij heeft door zijn handelen een 24-jarige man het meest fundamentele recht, namelijk dat op leven, ontnomen. Aldus is aan de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. Het resultaat van dit delict en de wijze waarop het is uitgevoerd dragen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengen in de samenleving angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Bovendien heeft verdachte zich aan een ernstig strafbaar feit schuldig gemaakt door een vuurwapen voorhanden te hebben. De ernst hiervan weegt des te zwaarder nu het vuurwapen is gebruikt als moordwapen. In deze zaak komt dit feit dan ook naar voren als strafverzwarende omstandigheid. Naar het oordeel van de rechtbank kan op een dergelijk feit niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 november 2005, is verdachte eerder ter zaken van het plegen van strafbare feiten veroordeeld. Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden. DE VORDERING BENADEELDE PARTIJ Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij H E, wonende te, terzake van feit 1 primair. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 500,00. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en heeft voorts gevorderd aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen tot een bedrag van € 500,00 bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis. Door of namens de verdachte is noch de aansprakelijkheid, noch de door de benadeelde partij gestelde hoogte van de schade betwist. Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden en de verdachte de omvang van de gevorderde schade niet heeft betwist, en deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het gevorderde bedrag worden toegewezen. Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie. BESLISSING De rechtbank: - verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair (moord) en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hier-voor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte terzake van de feiten strafbaar; - veroordeelt de verdachte terzake van de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) jaar; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; - wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan H E, wonende aan te, te betalen € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro); - veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; - legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; - bepaalt daarbij dat, indien en voor zover door de verdachte voormeld bedrag aan de staat ten behoeve van voormelde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting van de verdachte om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen vervalt, en bepaalt tevens dat indien en voor zover door de verdachte voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat vervalt. Dit vonnis is gewezen door: mr. Van Boven, voorzitter, en mrs. Edgar en De Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Fraaij, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2006. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.