Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV9091

Datum uitspraak2006-04-04
Datum gepubliceerd2006-04-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.810128-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

In de onderhavige strafzaak tegen de verdachte was, in verband met de ontnemingsvordering, door het openbaar ministerie een rechtshulpverzoek ingediend bij de Spaanse autoriteiten. Op dit verzoek is in augustus 2005 uitsluitsel gekomen. De rechtbank oordeelt dat de vervolging weliswaar voor drie van de vier feiten niet voortvarend is aangebracht, doch de rechtbank begrijpt dat het openbaar ministerie de zaken eerst heeft willen aanbrengen nadat er duidelijkheid was gekomen op het rechtshulpverzoek.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 21 maart 2006. De verdachte is niet verschenen. Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. C. Eenhoorn. Deze is door de verdachte uitdrukkelijk gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. De officier van justitie mr. J.L. van den Broek acht hetgeen onder 3 is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend bewezen en acht hetgeen onder 1, onder 2 en onder 4 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde: - vrijspraak, ten aanzien van het onder 1, onder 2 en onder 4 tenlastegelegde: - een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht; - een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren; TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 17 november 2003 in de gemeente Tynaarlo en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid hennep en/of een hoeveelheid hasjiesj, althans een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde hennep en/of hasjiesj en/of hashish (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. hij op of omstreeks 7 november 2003, in de gemeente Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad zestien, althans een aantal, tabletten, bevattende MDMA in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal, bevattende MDA (tenamfetamine) en/of een hoeveelheid van een materiaal, bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal, bevattende N-ethyl MDA, zijnde MDA (tenamfetamine) en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet; 3. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 17 november 2003 te Groningen, althans in Nederland, (als oprichter/leider) heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hemzelf en [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of een of meer ander(en), die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van middelen vermeld op lijst I en/of lijst II behorende bij de Opiuwmet aan meerderjarigen en/of aan minderjarigen; 4. hij op of omstreeks 16 juni 2004 te Assen en/of Zuidlaren, althans in de gemeente Tynaarlo, opzettelijk de eer en/of goede naam van [naam slachtoffer] (opsporingsambtenaar van de regiopolitie Drenthe) heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel aan [naam opsporingsambtenaar], opsporingsmabtenaar van de regiopolitie Drenthe - zakelijk weergegeven - medegedeeld dat [naam slachtoffer] allerlei informatie uit een onderzoek contra verdachte naar buiten zou hebben gebracht door die informatie te vertellen aan een persoon, genaamd [naam betrokkene] ofwel [naam betrokkene] en/of dat de verhouding tussen genoemde [naam slachtoffer] en diens vrouw niet goed meer was en dat [naam slachtoffer] nu zijn heil zocht bij genoemde [naam betrokkene], terwijl verdachte wist dat dit/deze telastgelegde feit(en) in strijd met de waarheid was/waren; DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte een preliminair verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn. De officier van justitie heeft deze overschrijding bevestigd, doch is van mening dat deze overschrijding niet dient te leiden tot een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het navolgende. In de onderhavige strafzaak tegen de verdachte was, in verband met de ontnemingsvordering, door het openbaar ministerie een rechtshulp verzoek ingediend bij de Spaanse autoriteiten. Op dit verzoek is in augustus 2005 uitsluitsel gekomen. De rechtbank oordeelt dat de vervolging weliswaar voor drie van de vier op de dagvaarding tenlastegelegde feiten niet voortvarend is aangebracht, doch de rechtbank begrijpt dat het openbaar ministerie de zaken eerst heeft willen aanbrengen nadat er duidelijkheid was gekomen op het rechtshulpverzoek. Hoewel dat naar de mening van de rechtbank niet noodzakelijk was, het openbaar ministerie had ter zitting de ontnemingsvordering kunnen aankondigen, wil de rechtbank hier geen gevolgen aan verbinden en meent dat het openbaar ministerie wel kan worden ontvangen in de vervolging van de verdachte. VRIJSPRAAK De verdachte dient van het onder 3 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1, onder 2 en onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 17 november 2003 in de gemeente Tynaarlo en elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. hij op 7 november 2003, in de gemeente Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad zestien tabletten, bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 4. hij omstreeks 16 juni 2004 in de gemeente Tynaarlo, opzettelijk de eer en goede naam van [naam slachtoffer] (opsporingsambtenaar van de regiopolitie Drenthe) heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel aan [naam opsporingsambtenaar], opsporingsmabtenaar van de regiopolitie Drenthe - zakelijk weergegeven - medegedeeld dat [naam slachtoffer] allerlei informatie uit een onderzoek contra verdachte naar buiten zou hebben gebracht door die informatie te vertellen aan een persoon, genaamd [naam betrokkene] ofwel [naam betrokkene] en dat de verhouding tussen genoemde [naam slachtoffer] en diens vrouw niet goed meer was en dat [naam slachtoffer] nu zijn heil zocht bij genoemde [naam betrokkene], terwijl verdachte wist dat deze telastgelegde feiten in strijd met de waarheid waren; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De verdachte zal van het onder 1, onder 2 en onder 4 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIES Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op: 1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 11, lid 3 van de Opiumwet; 2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 2 van de Opiumwet; 3. Laster, strafbaar gesteld bij artikel 262 van het Wetboek van Strafrecht. STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - het requisitoir van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsman van verdachte; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 20 november 2003, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van soortgelijke misdrijven is veroordeeld; TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder onder 3 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1, onder 2 en onder 4 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, onder 2 en onder 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren; een taakstraf bestaande uit 200 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast; De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen. Dit vonnis is gewezen door mr. H.L. Stuiver, voorzitter en mr. J.J. Schoemaker en mr. M.R.M. Beaumont, rechters in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 04 april 2006, zijnde mr. Schoemaker en mr. Beaumont buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.