Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW0070

Datum uitspraak2006-05-30
Datum gepubliceerd2007-07-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00683/05 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening.


Conclusie anoniem

Nr. 00683/05 H Mr Machielse Zitting: 4 april 2006 Conclusie inzake: [aanvrager] 1. Op 14 maart 2002 heeft de politierechter te Utrecht aanvrager ([aanvrager]) voor een diefstal gepleegd bij de V&D te Utrecht op 4 december 2001 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De zogenaamde "Damocles" dagvaarding voor de zitting op 14 maart 2002 was bij gelegenheid van de heenzending op 4 december 2001 door de politieparketsecretaris aan de verdachte in persoon uitgereikt. De uitspraak is mede gelet op het zich in het dossier bevindende verstekvonnis kennelijk op 28 maart 2002 onherroepelijk geworden. 2. Mr M.R. Mantz, advocaat te Den Haag, heeft namens [aanvrager] een aanvrage tot herziening ingediend die blijkens het daarop door de griffie geplaatste stempel op 16 maart 2005 bij de Hoge Raad is binnengekomen. De aanvrage berust op de stelling dat er sprake is (geweest) van een persoonsverwisseling. Aanvragers broer zou de personalia van aanvrager hebben opgegeven toen hij wegens de diefstal werd aangehouden (en zou daarna dus kennelijk ook de dagvaarding in persoon uitgereikt hebben gekregen). Deze broer is volgens de advocaat begin 2004 voor goed geremigreerd naar Marokko. Kenmerkend voor deze herzieningsaanvrage is dat de als bijlage bijgevoegde bewijsmiddelen slechts betrekking hebben op persoonsverwisselingen in andere strafzaken tegen aanvrager. 3. Aanvrager heeft reeds eerder op dezelfde gronden een aanvrage tot herziening gedaan ten aanzien van een onherroepelijke veroordeling van 5 december 2000 voor een diefstal op 5 september 2000 bij Hennes en Mauritz te Den Haag (zie HR 17 mei 2005, zaaknummer 02316/04 H). De door de raadsman van aanvrager toen overgelegde documenten, voor zover niet (direct) betrekking hebbend op die zaak zelf, bestonden blijkens de conclusie van mijn ambtgebnoot Jörg onder meer uit: (a) stukken van een geding voor de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, met parketnummers 09/050107-02, 09/090057-02 en 09/092318-01 (tul). In die zaken, waarin aanvrager bij vonnis van 10 oktober 2003 is vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde diefstallen en de tul-vordering is afgewezen, is blijkens de gedingstukken onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van persoonsverwisseling; (b) een proces-verbaal van 30 januari 2003 van E.A. Mos, inhoudende de resultaten van een naar aanleiding van een verzoek van de fungerend hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Den Haag ingesteld onderzoek naar de mogelijkheid van persoonsverwisseling in een aantal zaken waarin aanvrager als verdachte was aangemerkt; (c) een brief van de fungerend hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Den Haag van 17 juni 2003 aan de raadsman van aanvrager, onder meer inhoudende dat een tweetal zaken is geseponeerd en dat een aantal andere zaken onder de rechter is. 4. De onder a) genoemde parketnummers hebben betrekking op een diefstal op 11 januari 2002 (050107-02), een diefstal op 6 december 2001 (09/090057-02) en een TUL ten aanzien van een voorwaardelijke veroordeling voor een diefstal op 31 mei 2001 en 7 juli 2001. De onder a) vermelde verwijzing naar het onderzoek naar de mogelijkheid van persoonsverwisseling doelt - zo concludeer ik na raadpleging van het betreffende herzieningsdossier - op de volgende zich in dat dossier bevindende stukken. 5. Ten eerste een "Verificatie rapport inzake handtekening" d.d. 25 maart 2002 en opgemaakt door H. Abdel Gawad, beëdigd vertaler Arabisch. Dit onderzoek is verricht op verzoek van de Rechter-Commissaris te 's-Gravenhage in de bovengenoemde strafzaken waarvoor aanvrager op 10 oktober 2003 is vrijgesproken en waarin de TUL-vordering is afgewezen. Het rapport betreft de vergelijking van de handtekening van aanvrager in zijn rijbewijs (document A) met de handtekeningen in een vijftal documenten. Het gaat om door [aanvrager] ondertekende processen-verbaal van verhoor ten aanzien van de feiten gepleegd op 11 januari 2002, 6 december 2001 en 31 mei 2001 (documenten B, C en E) en om een brief van aanvrager aan de Rechtbank over de persoonsverwisseling (document D). In het rapport wordt ten aanzien van de documenten B, C en E in de handtekeningen een afwijking waargenomen van de handtekeningen onder documenten A en D. 6. Ten tweede een - bij de Rechter-Commissaris te 's-Gravenhage op 13 mei 2003 afgelegde - verklaring van Johannes Jacobus van Huis, agent van politie te 's-Gravenhage. De verklaring heeft betrekking op openstaande strafzaak betreffende de diefstal die is gepleegd op 11 januari 2002, waarvan aanvrager zoals gezegd is vrijgesproken. Na een spiegelconfrontatie met aanvrager verklaart Van Huis: "2. U toont mij een proces-verbaal van een verhoor op 11 januari 2002 betreffende een diefstal van een trui bij de Bijenkorf op die dag. De persoon waarmee ik zojuist geconfronteerd ben was niet de verdachte van die diefstal. 3. U toont mij een foto en zegt mij dat u die foto aan het proces-verbaal van dit verhoor zult hechten (het betreft kennelijk een foto van de broer van aanvrager, AM) . Ik herken de persoon op die foto, als de persoon die ik op 11 janauri 2002 heb gehoord als verdachte van die diefstal. Hij had toen iets meer haar. Hij heeft mij toen verteld dat hij verslaafd was en dat het zo niet goed met hem ging." 7. Ten derde een ondertekende schriftelijke verklaring, blijkens de erop geplaatste stempel afkomstig van P.L. Koolen, huisarts in Den Haag, inhoudende: "[aanvrager] geb [geboortedatum]1980, adres [a-straat 1] [woonplaats] is nooit verslaafd geweest aan drugs. Iemand anders geeft zich voor hem uit. Met vriendelijke groet" 8. Het proces-verbaal zoals vermeld onder b) behelst - zo bleek uit onderzoek mijnerzijds in het betreffende dossier - een speciaal onderzoek door de politie Haaglanden op verzoek van de fungerend hoofdofficier van justitie (d.d. 18 juli 2002 en 17 september 2002) naar een mogelijke persoonsverwisseling in drie strafzaken: een overtreding van de APV Den Haag op 16 januari 2002, een diefstal in Honselersdijk op 28 mei 1999 en de eerdergenoemde diefstal op 11 januari 2002 in Den Haag, allen gepleegd door een persoon opgevende te zijn geheten [aanvrager]. Een daaraan voorafgaand onderzoek had blijkens de inleiding van hetzelfde proces-verbaal reeds opgeleverd dat de aanvrager twee broers heeft, [betrokkene 1] geboren op [geboortedatum] 1976 en [betrokkene 2] geboren op [geboortedatum] 1982. In dat verband wordt in het proces-verbaal opgemerkt: "2) Uit bevraging van de diverse registratiesystemen welke ter beschikking zijn van Politie Haaglanden kon worden vastgesteld dat [betrokkene 1] kennelijk gebruik gemaakt heeft van de gegevens van zijn broer [aanvrager]. Tevens bleek dat [betrokkene 2] zich hier ook schuldig aan heeft gemaakt. 3) De drie broers staan alle volgens de Gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]." 9. In het onderzoek naar de drie genoemde feiten is gebleken dat van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] foto's beschikbaar zijn in het landelijke Herkenningsdienst systeem, maar van aanvrager - die een eigen pasfoto ter beschikking stelde voor het onderzoek - niet. Ten aanzien van de overtreding van de APV op 16 januari 2002 volgt uit het onderzoek dat het [betrokkene 1] is die destijds is aangehouden en de persoonsgegevens van aanvrager heeft gebruikt. Ten aanzien van de diefstal in 1999 verklaarde de gehoorde verbalisant dat hij [betrokkene 1] niet herkende en de foto van [betrokkene 2] hem meer zei dan die van aanvrager. Ten aanzien van de diefstal op 11 januari 2002 verklaarde de verbalisant dat de foto van [betrokkene 2] hem het meest zei. Uit het onderzoek bleek verder dat broer [betrokkene 1] op 30 januari 2003 gedetineerd zat in "De Dordtse Poorten". 10. De brief zoals vermeld onder c) behelst - zo bleek uit onderzoek mijnerzijds in het betreffende dossier - inderdaad de mededeling dat aanvrager in nog twee andere zaken met parketnummers 09.156404-02 en 09.160067-02 ten onrechte als verdachte is aangemerkt en dat die op die grond zullen worden geseponeerd. De brief bevat onder meer de volgende tekst: "Ik deel de opvatting, dat het een triest verhaal is dat betrokkene door het opgeven van een valse naam door nota bene zijn eigen broer in de problemen komt, zoals u in de brief verwoordt." 11. Als ik het zich in het onderhavige dossier bevindende uittreksel uit de justitiele documentatie van 13 februari 2002 op naam van [aanvrager] vergelijk met de onder a), b) en c) genoemde feiten kom ik tot de conclusie dat de feiten waarvoor de vorige herzieningsaanvrage werd ingediend en waarvoor onderhavige aanvrage wordt ingediend de enige twee overgebleven feiten zijn op de documentatie (althans tot 13 februari 2002). Voor nog een ander feit is blijkens de documentatie geseponeerd op basis van "oud feit" en "geen wettig bewijs schriftelijke waarschuwing". Ik merk op dat de onder a bedoelde TUL betrekking had op het vonnis waarbij de aanvrager ook is veroordeeld voor de niet in de conclusie van mijn ambtgenoot aangehaalde zaak met parketnummer 050498-01, een diefstal op 7 juli 2001. 12. Bij gelegenheid van de hierboven besproken eerdere herzieningsaanvrage - in welk dossier de bovengenoemde stukken zich bevonden - heeft de politie Haaglanden op verzoek van mijn ambtgenoot Jörg nader onderzoek gedaan. Als gevolg daarvan werden blijkens het arrest twee documenten ontvangen, die beide betrekking hebben op politiedossiernummer 1512/2000/44291, waarin [aanvrager] en [betrokkene 3] de verdachten waren. Het betrof ten eerste een mutatieformulier inhoudende: "Winkeldiefstal bij Hennes en Mauritz (..) Aan het bureau bleek dat de verdachte [aanvrager] een verkeerde geb. datum had opgegeven. Verdachte [aanvrager] ontkende de diefstal en bleef dit volhouden. () Van verdachte [aanvrager] hadden we geen legitimatie. De VD (vreemdelingendienst; NJ) gebeld en deze [had] een foto van hem. Bij vergelijking van de foto bleek [aanvrager] ook echt [aanvrager] te zijn. Aanvullend pv opgemaakt inzake gratieverzoek. Met verdachte afgesproken om aan het bureau te verschijnen, is niet verschenen, hierop pv van bevindingen opgemaakt." 13. Voorts betrof het een kopie van een proces-verbaal dat betrekking had op een gratieverzoek van aanvrager naar aanleiding van de onherroepelijke veroordeling voor het betreffende feit, namelijk een proces-verbaal van bevindingen, met volgnummer 26, opgemaakt door J. van der Steen en M.G.J. Vergouwe, onder meer inhoudende: "Op 05-09-2000 te uur werd [aanvrager], geboren op [geboortedatum]-1980 te [geboorteplaats] en wonende te [a-straat 1] te [woonplaats] door de winkelbeveiliging aangehouden terzake winkeldiefstal bij winkelbedrijf Hennes en Mauritz gevestigd te Spuistraat 10 te Den Haag. Hierop hebben wij, verbalisanten, een onderzoek ingesteld en vervolgens werd het proces verbaal ingezonden. Vervolgens kregen wij, verbalisanten, het verzoek een nader onderzoek in te stellen daar de verdachte een gratieverzoek had ingediend. In dit gratieverzoek verklaarde de verdachte niet te zijn aangehouden ter zake voornoemde winkeldiefstal. Wij, verbalisanten, hebben hierop telefonisch contact opgenomen met de verdachte. Met de verdachte werd een afspraak gemaakt om op dinsdag 23-10-2001 omstreeks 22.30 uur, aan het bureau van de politie te komen om hem te vergelijken met de verdachte met wie wij, verbalisanten, te maken hadden tijdens ons onderzoek. Op dinsdag 23-10-2001 omstreeks 22.30 uur is de door ons uitgenodigde verdachte [aanvrager] echter niet aan voornoemd bureau verschenen." 14. Gelet op de inhoud van dit mutatieformulier en dit proces-verbaal oordeelde de Hoge Raad dat de bij de aanvrage overgelegde stukken onvoldoende steun gaven aan de stelling waarop de aanvrage berustte, te weten dat in de zaak die leidde tot de uitspraak waarvan herziening was gevraagd sprake is geweest van persoonsverwisseling. De aanvrage werd dus afgewezen bij uitspraak van 17 mei 2005. Opmerkelijk is dat het betreffende vonnis reeds eerder ter verjaring was opgelegd. Dat blijkt uit een reeds bij die herzieningsaanvrage op 18 september 2004 nagestuurde en bij onderhavige aanvrage wederom gevoegde fax van fungerend hoofdofficier van justitie W.B.M. Tomesen d.d. 13 september 2004. 15. Onderhavige zaak is afgaande op het door mij opgevraagde uittreksel uit de justitiele documentatie van 11 november 2005 dus nog de enige overgebleven zaak tegen aanvrager. Voor deze zaak is hij blijkens de aanvrage ter executie op 24 februari 2005 aangehouden, waarna hij na enkele uren weer is vrijgelaten. Blijkens een zich in het dossier bevindende brief van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie M.C.W.M. van Nimwegen is aan het CJIB inmiddels de opdracht gegeven de executie op te schorten tot na de (eventuele) herzieningsprocedure. 16. Als bijlage bij onderhavige aanvrage zijn de conclusies uit het eerdergenoemde "Verificatie rapport inzake handtekening" d.d. 25 maart 2002 bijgevoegd. De aanvrager licht het document niet toe, maar de onderliggende documenten heb ik kunnen vinden in het dossier van de vorige herzieningsaanvrage. 17. Voorts is als bijlage bij de aanvrage gevoegd de - bij de Rechter-Commissaris te 's-Gravenhage afgelegde - verklaring van Johannes Jacobus van Huis, agent van politie te 's-Gravenhage. Onderzoek in het dossier van de vorige herzieningsaanvrage heeft uitgewezen dat dit het verhoor van 13 mei 2003 betreft. 18. Verder is als bijlage aan de aanvrage gevoegd de eerder genoemde ondertekende schriftelijke verklaring, blijkens de erop geplaatste stempel afkomstig van P.L. Koolen, huisarts in Den Haag 19. Er valt volgens de aanvrage uit de als bijlagen bijgevoegde stukken en de daarmee verband houdende omstandigheden een ernstig vermoeden te ontlenen dat - ware de politierechter ermee bekend geweest - die aanvrager van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. 20. Het dossier bevat het proces-verbaal van politie nummer PL0911/01-007626 betreffende de onderhavige diefstal op 4 december 2001. Dit proces-verbaal is opgemaakt door verbalisanten I. van de Vliet en O.B. Oepkes, destijds werkzaam bij de regio Utrecht, politiebureau Paardenveld, waar de verdachte is voorgeleid aan hulpofficier van justitie P. Albers. Opmerkelijk is dat het proces-verbaal van aanhouding vermeldt dat aanvrager door zichzelf is aangehouden en ook door zichzelf is overgeleverd aan de verbalisanten die het proces-verbaal hebben ondertekend. 21. De handtekening onder het proces-verbaal van verhoor doet mij vermoeden dat die meer gelijkenis vertoont met de handtekeningen onder de documenten B, C en E van het eerdergenoemde verificatierapport dan met de handtekeningen onder het rijbewijs van aanvrager en onder zijn brief (documenten A en D). Overigens komt de handtekening onder de akte van uitreiking van de aanzegging in het vorige herzieningsdossier mijns inziens ook duidelijk overeen met de handtekeningen onder documenten A en E. Verder is opmerkelijk aan het proces-verbaal van verhoor in onderhavige zaak dat de geboorteplaats onbekend is (terwijl die later wel uit de GBA gegevens wordt verkregen; zie het gegevensblad, p. 6). Los van dit proces-verbaal merk ik op dat onderhavige zaak een diefstal betreft bij de V&D te Utrecht op 4 december 2001, waarbij de verdachte dezelfde dag is vrijgelaten, terwijl twee dagen later op 6 december 2001 weer een diefstal is gepleegd bij de V&D in Rijswijk waarvan aanvrager - na het onderzoek naar een mogelijke persoonsverwisseling - is vrijgesproken. 22. De aanvraag bevat geen opgave van bewijsmiddelen waaruit een persoonsverwisseling in deze zaak kan blijken. De advocaat van klager volstaat ermee te wijzen op eerdere stukken in het kader van een eerder, ongegrond verklaarde aanvraag. Het had voor de hand gelegen als de aanvraag vergezeld was gegaan van verklaringen van de gebroeders [betrokkene 2] en [betrokkene 1], indertijd immers nog wonende onder één dak met aanvrager. Gelet evenwel op de hele voorgeschiedenis en de afhandeling door het OM van eerdere verdenkingen, naast eerder gegeven vrijspraken heb ik nader onderzoek doen verrichten naar de mogelijkheid dat niet aanvrager, maar één van diens broers op 4 december 2001 te Utrecht bij V en D de diefstal heeft gepleegd. 23. Dat onderzoek heeft niet veel opgeleverd. Op 10 maart 2006 ontving ik een proces-verbaal van bevindingen d.d.7 maart 2006 van hoofdagente I. van de Vliet, die in onderhavige strafzaak op 4 december 2001 de verdachte, die toen opgaf te zijn [aanvrager], heeft verhoord. De verbalisante verklaart daarin dat zij zich niet meer kan herinneren of zij de identiteitsgegevens ten tijde van de aanhouding van de verdachte op enige wijze heeft geverifieerd, via bijvoorbeeld een identiteitsbewijs. Verder verklaart zij dat zij zich het uiterlijk van de verdachte niet kan herinneren en de verdachte noch bij weerzien noch middels een foto zou kunnen herkennen. Voorts merkt zij op dat van verdachte geen politiefoto aanwezig is in het landelijke Herkenningssysteem en dat uit onderzoek bij de vreemdelingendienst van de politie regio Utrecht blijkt dat zij geen foto hebben van de verdachte.(1) Zij komt op basis hiervan tot de conclusie dat zij de identiteit van de op 4 december 2001 door haar aangehouden verdachte niet kan bevestigen. 24. Nadat ik dit proces-verbaal van bevindingen had ontvangen, heb ik zelf nader onderzoek gedaan naar de detentiegegevens van aanvrager en zijn twee broers vanaf 1 november 2001. Uit de gegevens van de Dienst Justitiële Inrichtingen blijkt dat er geen detentieperiode bekend is van "[aanvrager] geb. [geboortedatum]-1980". Uit de detentiegegevens van "[betrokkene 2] [geboortedatum]/1982" blijkt dat hij in de hier relevante periode niet gedetineerd is geweest. De detentiegegevens van "[betrokkene 1] [geboortedatum]/1976" houden echter in dat hij tot 30 november 2003 met regelmaat gedetineerd is geweest op verdenking van diefstallen.(2) Op 4 december 2001 (de pleegdatum in onderhavige strafzaak) was hij niet gedetineerd. Ik ben nagegaan of hij gedetineerd was op de dagen waarop strafbare feiten zijn gepleegd waarvoor aanvrager in eerdere strafzaken is veroordeeld (waaronder ook 6 december 2001) en dat bleek niet het geval te zijn.(3) De enige uitzondering is de vermeende diefstal in Honselersdijk op 28 mei 1999, waarvoor sepot is gevolgd wegens onvoldoende wettig bewijs.(4) Later heeft de betreffende verbalisant in het hiervoor besproken speciale onderzoek door de politie, geconfronteerd met een foto van aanvrager en zijn broer [betrokkene 2], verklaard dat [betrokkene 2] hem meer zei. Verder was het feit voor hem te lang geleden. 25. Hoewel de aanvraag geen (nieuwe) opgave van bewijsmiddelen bevat waaruit een persoonsverwisseling in deze zaak kan blijken, kan mijns inziens niet worden ontkend dat er wel erg veel aanwijzingen zijn dat hier iets niet klopt. Dat de broers van aanvrager (of zelfs anderen) zich voor hem hebben uitgegeven lijkt mij aannemelijk. Dat blijkt vooral uit het onderzoek dat naar voren is gebracht in het kader van de vorige - door de Hoge Raad afgewezen maar aan onderhavige aanvraag gehechte- herzieningsaanvraag. Die aannemelijkheid wordt echter door de in onderhavige herzieningszaak naar voren gekomen feiten sterker. In het licht van al het voorgaande leveren de in de vorige aanvraag en deels in onderhavige aanvraag aangevoerde feiten en omstandigheden het ernstige vermoeden op dat de politierechter, ware het aangevoerde bekend geweest, de aanvrager van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. 26. Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat de aanvrage gegrond dient te worden verklaard. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, AG 1 Overigens merk ik op dat het geciteerde mutatieformulier uit de vorige herzieningszaak in zoverre de stelling van aanvrager niet weerlegt, dat de foto van de vreemdelingendienst die op de dag van aanhouding met de verdachte is vergeleken ook de foto kan zijn geweest van broer [betrokkene 1] of broer [betrokkene 2]. Uit het mutatieformulier blijkt namelijk niets van een controle van de geboortedatum, terwijl overigens ook niet duidelijk is hoe de betreffende verbalisanten via een telefoongesprek een foto die zich aan de andere kant van de lijn bevindt hebben vergeleken met de bij henzelf aanwezige verdachte. 2 Gelet op de grote regelmaat van detentie ondersteunt dat mijns inziens de mededeling van aanvrager dat zijn broer inmiddels naar Marokko is teruggekeerd en het 'probleem' zich dus inmiddels niet meer voordoet. Uit door mij opgevraagde GBA-overzichten van de twee broers van aanvrager blijkt dat [betrokkene 1] vanaf 29 oktober 2002 zonder vaste woon- of verblijfplaats is en [betrokkene 2] vanaf 15 februari 2002 op een ander adres dan aanvrager staat ingeschreven. 3 Ter controle van de data 28 mei 1999 en 5 december 2000 heb ik een aanvullend detentieoverzicht opgevraagd. Het later ontvangen aanvullende detentieoverzicht laat zien dat dat [betrokkene 1] op 16 december 2000 in verzekering is gesteld en tot 27 januari 2001 in detentie heeft verbleven. Terwijl daaruit niet blijkt dat hij tussen 30 augustus 2000 en 16 december 2000 gedetineerd is geweest. 4 Het aanvullende overzicht van [betrokkene 1] bevat op drie overzichten foto's. In de meest recente daarvan zie ik een gelijkenis met de foto die van [betrokkene 1] in het eerder genoemde onderzoek door de Rechter-Commissaris is gebruikt. Ik herken [betrokkene 1] niet in de twee oudere foto's. Overigens herken ik daar ook aanvrager niet in.


Uitspraak

30 mei 2006 Strafkamer nr. 00683/05 H SM/JH Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 14 maart 2002, nummer 16/107031-01, ingediend door mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, namens: [aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats]. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "diefstal" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf. 2. De aanvrage tot herziening 2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat hij het feit niet heeft begaan en dat een ander zich van zijn personalia heeft bediend. 3. De conclusie van de Advocaat-Generaal De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren. 4. Beoordeling van de aanvrage 4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. 4.2. Noch de bij de aanvrage overgelegde stukken noch de door de Advocaat-Generaal op de voet van art. 462 Sv ingewonnen berichten geven voldoende steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Hieruit volgt dat het in de aanvrage aangevoerde niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrage is dus ongegrond en moet ingevolge art. 468 Sv worden afgewezen. 5. Beslissing De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 mei 2006.