
Jurisprudentie
AW1159
Datum uitspraak2006-03-30
Datum gepubliceerd2006-04-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2773 CSV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2773 CSV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beleid incasso en invordering premieschuld. Geen concrete, verifieerbare gegevens inzake de liquiditeitsproblematiek
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/2773 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 april 2005, reg. nr. 04/2739.
Namens gedaagde is een op 1 juli 2005 gedateerd verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 maart 2006, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich daar met schriftelijk bericht niet doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij op bezwaar genomen besluit van 15 oktober 2004 heeft gedaagde de eerder op 11 juni 2004 gegeven weigering tot uitstel van betaling, c.q. tot een betalingsregeling ter zake van een premieschuld over 2003 gehandhaafd.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 15 oktober 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich hiertegen in hoger beroep gekeerd met als motivering dat hij het onredelijk vindt dat het hem in een financieel bezwaarlijke inkomenssituatie na verkoop van zijn kapperszaak enige jaren geleden niet toegestaan is zijn premieschuld van € 2696,48 over 2003 (nota van 3 mei 2004) gespreid te betalen, waar het anders tot een gespreide betaling via de deurwaarder zal kunnen komen met alsdan voor hem verhoogde kosten. Appellant heeft ter zitting wel medegedeeld dat circa anderhalf jaar na het bestreden besluit nog niets door hem is afbetaald aan genoemde premieschuld en dat hij thans wel bereid is hiervan binnen een jaar af te komen om een punt onder deze kwestie te zetten.
Gedaagde heeft zich gegeven het door hem gevoerde beleid ter zake van incasso en invordering in het voorliggende geval in verweer aangesloten bij de rechtbank die blijkens zijn uitspraak de liquiditeitsproblematiek van appellant niet zodanig bijzonder acht dat de weigering van het verzoek tot uitstel van betaling van premieschuld niet binnen grenzen van redelijkheid zou blijven.
De Raad overweegt te dien aanzien, dat hij gelet op het Besluit incasso en invordering van premies sociale verzekeringen van 18 april 2000, Stscrt. 2000,81, met name artikel 4, dient te beoordelen of er voorwaardelijk plaats is voor uitstel van betaling dan wel een betalingsregeling indien er zodanige ingrijpende liquiditeitsproblemen bij appellant aangetroffen waren dat hij gebaat zou zijn met opschorting van de betalingsverplichting tot een later tijdstip dan wel spreiding hiervan over meerdere tijdstippen. Van concrete, verifieerbare hiertoe strekkende gegevens inzonderheid van een bijzondere liquiditeits-problematiek die hiertoe toentertijd aanleiding zou hebben gegeven is de Raad met de rechtbank niet, althans onvoldoende aantoonbaar uit de stukken gebleken. Appellant had blijkens de zitting kennelijk ook de nodige opbrengsten uit de verkochte zaak en genoot in elk geval inkomsten. Gedaagde heeft derhalve in het bestreden besluit niet op een notoir onredelijke wijze toepassing gegeven aan het vereiste beleid. Nu gedaagde met de uitvoering van dit beleid in casu blijkens de zitting ook nog geen aanvang heeft genomen, heeft appellant inmiddels effectief nog een langdurig circa twee jaren beslaand uitstel van betaling na de nota van 3 mei 20004 genoten, waarin hij inmiddels alsnog zou hebben kunnen reserveren voor de primerende premieschuld over 2003.
De aangevallen uitspraak van de rechtbank komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet tenslotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van mr. M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2006.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) M. Renden.