Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1241

Datum uitspraak2006-04-03
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600429/1 en 200600429/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 oktober 2005, kenmerk 2005/47816, heeft verweerder, op voorstel van de landinrichtingscommissie voor de herinrichting Mergelland-oost (hierna: de landinrichtingscommissie) van 12 mei 2005, een wijziging van het landinrichtingsplan voor de herinrichting Mergelland-oost vastgesteld.


Uitspraak

200600429/1 en 200600429/2. Datum uitspraak: 3 april 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Limburg, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 25 oktober 2005, kenmerk 2005/47816, heeft verweerder, op voorstel van de landinrichtingscommissie voor de herinrichting Mergelland-oost (hierna: de landinrichtingscommissie) van 12 mei 2005, een wijziging van het landinrichtingsplan voor de herinrichting Mergelland-oost vastgesteld. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 1 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 1 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2006, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 maart 2006, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.J.J.M. van der Westen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. De landinrichtingscommissie is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Appellant en verweerder hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De landinrichtingscommissie heeft bij faxbericht van 6 maart 2006 toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.    Overwegingen 2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2.    Bij het bestreden besluit is onder meer de begrenzing van de zogenoemde Boslocatie III ten noordwesten van de kern Simpelveld gewijzigd. Voorts is bepaald dat niet langer wordt gestreefd naar verwerving door middel van onteigening van de voor deze Boslocatie benodigde gronden. 2.3.    Appellant kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Hij betoogt dat Boslocatie III had moeten worden geschrapt uit het plan. 2.4.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op het geding van toepassing blijft. 2.4.1.    Ingevolge artikel 84, eerste lid, van de Landinrichtingswet (oud) (hierna: de Liw), voor zover hier van belang, kan een landinrichtingsplan worden gewijzigd. Ingevolge artikel 84, vierde lid, van de Liw zijn de artikelen 74 tot en met 83 van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 83, derde lid, van de Liw kunnen tegen de in artikel 75, eerste lid, onder c, bedoelde voornemens tot toewijzing van de eigendom, voor zover zulks geschiedt met toepassing van artikel 142, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Liw dan wel met toepassing van artikel 122 van de Onteigeningswet, uitsluitend rechthebbenden en pachters die zich tijdig tot het college van gedeputeerde staten hebben gewend met bedenkingen tegen deze voornemens of die bedenkingen hebben tegen deze voornemens voor zover deze afwijken van die in het ter inzage gelegde ontwerp van het landinrichtingsplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 2.4.2.    Ingevolge artikel 8:5 van de Awb, bezien in samenhang met onderdeel E, onder 3, van de Bijlage bij die wet (de zogeheten negatieve lijst), kan geen beroep worden ingesteld tegen een op grond van artikel 84, eerste lid, van de Liw genomen besluit tot wijziging van een landinrichtingsplan. 2.5.    Uit de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen, in samenhang gelezen, volgt dat beroep uitsluitend open staat tegen een besluit tot wijziging van een landinrichtingsplan, voor zover die wijziging een in artikel 75, eerste lid, onder c, bedoeld voornemen tot toewijzing van de eigendom, voor zover zulks geschiedt met toepassing van artikel 142, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Liw dan wel met toepassing van artikel 122 van de Onteigeningswet, bevat. Voor het overige kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit tot wijziging van een landinrichtingsplan. 2.5.1.    Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Voorzitter vast dat de bij het bestreden besluit vastgestelde planwijziging geen in artikel 75, eerste lid, onder c, bedoeld voornemen tot toewijzing van de eigendom, voor zover zulks geschiedt met toepassing van artikel 142, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Liw dan wel met toepassing van artikel 122 van de Onteigeningswet, bevat. Het beroep is derhalve gericht tegen een onderdeel van een planwijziging waartegen geen beroep kan worden ingesteld. De Afdeling is niet bevoegd van dit beroep kennis te nemen. 2.6.    Gelet op het vorenoverwogene, bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart de Afdeling onbevoegd van het beroep kennis te nemen; II.    wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra    w.g. Bultema Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2006 400.