
Jurisprudentie
AW1249
Datum uitspraak2006-04-05
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601131/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601131/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 9 augustus 2005 heeft verweerder geweigerd een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer te accepteren voor een verandering van een inrichting gelegen aan de Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden.
Uitspraak
200601131/2.
Datum uitspraak: 5 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "BM Vastgoed B.V.", gevestigd te Otterlo, gemeente Ede,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2005 heeft verweerder geweigerd een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer te accepteren voor een verandering van een inrichting gelegen aan de Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden.
Bij besluit van 24 januari 2006, verzonden op 31 januari 2006, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 9 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [directeur] en [adviseur] en verweerder, vertegenwoordigd door J.H.W. Boerman en J. Koets, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster verzoekt om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de melding voor de productie van plastyn moet worden geacht te zijn geaccepteerd. Ter zitting is gebleken dat zij dit verzoek uitsluitend heeft gedaan om inning van reeds verbeurde dwangsommen te voorkomen. Het belang van verzoekster - zo heeft zij aangegeven - is uitsluitend daarin gelegen.
2.3. Bij besluit van 6 februari 2004 zijn aan verzoekster lasten onder dwangsom opgelegd vanwege de productie en opslag van plastyn. Bij uitspraak van 10 augustus 2005, in zaak no. 200206867/1, is dit besluit onherroepelijk geworden. In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat voor deze activiteiten, omdat negatief zou worden beslist op de melding die hierop ziet. Het thans accepteren van de melding zal de rechtmatigheid van het besluit van 6 februari 2004 niet kunnen aantasten.
De dwangsommen waar verzoekster op doelt, zijn van rechtswege verbeurd. Verweerder heeft op 19 januari 2006 besloten de tot dan toe reeds verbeurde dwangsommen in te vorderen. De Voorzitter overweegt dat hetgeen verzoekster beoogt met haar verzoek om voorlopige voorziening niet kan worden bereikt, aangezien de acceptatie van de melding niet van invloed kan zijn op de inning van de reeds verbeurde dwangsommen.
2.4. Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Leurs, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Leurs
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006
372.