
Jurisprudentie
AW1256
Datum uitspraak2006-04-06
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200510203/2 en 200510203/3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200510203/2 en 200510203/3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 31 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Halderberge het bestemmingsplan "Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied, deelgebieden Hoeven en Oudenbosch" vastgesteld.
Uitspraak
200510203/2 en 200510203/3.
Datum uitspraak: 6 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Halderberge,
verzoekers
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Halderberge het bestemmingsplan "Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied, deelgebieden Hoeven en Oudenbosch" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 november 2005, kenmerk 1094861/1142620, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker sub 1 bij brief van 10 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 10 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 11 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2006, heeft verzoeker sub 2 verzocht de opschortende werking die het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening ingevolge artikel 56b van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) ten aanzien van het besluit van verweerder tot gevolg heeft, op te heffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 maart 2006, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. L.F.J. de Graaff, advocaat te Breda, en verweerder, vertegenwoordigd door G.A.M. van den Broek, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens is daar, namens de gemeenteraad van Halderberge, R.C.M. de Beer, ambtenaar van de gemeente, gehoord. Voorts is als partij gehoord [partij], in persoon en bijgestaan door mr. G.H. Blom en mr. M.C.D. Embregts.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. In het bestemmingsplan is voor het perceel [locatie a] de bestemming "Bedrijven B16 (aannemersbedrijf)" opgenomen. Op het perceel vindt opslag van materialen plaats in de buitenlucht. Voorts staat op het perceel een aan derden verhuurde woning. Verzoeker woont op [locatie b].
2.4. Verzoeker sub 1 stelt dat het huidige gebruik van het perceel [locatie a] illegaal is. Hij beoogt te voorkomen dat dit gebruik door het onderhavige plan wordt gelegaliseerd. Hij vreest dat de bebouwing op het perceel zal worden uitgebreid.
2.5. De voorzitter ziet in de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanknopingpunten voor de verwachting dat in de bodemprocedure het bestreden besluit op het in geschil zijnde punt zal worden vernietigd. De bestemming die op het perceel is gelegd is in overeenstemming met de zogenaamde artikel 30 WRO-opdracht, die in het besluit van 12 november 1997 van verweerder is opgenomen en waartegen geen beroep is ingesteld. Bovendien is ter zitting door de gemeenteraad naar voren gebracht dat er geen bouwaanvraag is ingediend ten aanzien van het perceel [locatie a] Voorts heeft de eigenaar van het perceel [locatie a], [partij], ter zitting verklaard de uitspraak in de bodemprocedure af te wachten alvorens eventueel een bouwaanvraag in te dienen.
2.6. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de Voorzitter niet gebleken van een spoedeisend belang. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.7. Nu geen voorlopige voorziening wordt getroffen en met deze uitspraak de opschortende werking als bedoeld in artikel 56b van de WRO is geëindigd, behoeft het in het procesverloop genoemde verzoek van verzoeker sub 2 geen bespreking meer.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2006
178-463.