
Jurisprudentie
AW1270
Datum uitspraak2006-04-12
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508842/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508842/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 7 september 2004, voor zover hier van belang, heeft verweerder een locatie voor een clusterplaats voor minicontainers aangewezen in de Commandeurslaan te Heemskerk, te weten clusterplaats B401.
Uitspraak
200508842/1.
Datum uitspraak: 12 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2004, voor zover hier van belang, heeft verweerder een locatie voor een clusterplaats voor minicontainers aangewezen in de Commandeurslaan te Heemskerk, te weten clusterplaats B401.
Bij besluit van 15 februari 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 maart 2005, bij de Rechtbank Haarlem ingekomen op 29 maart 2005 en doorgezonden naar de Raad van State, beroep ingesteld.
Bij brief van 4 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2006, waar [gemachtigde] voor zich en namens anderen, en bijgestaan door mr. C.M. Leliveld, advocaat te Zoetermeer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.C.S. Leiss, ambtenaar van de gemeente, en ing. E. Hermens, werkzaam bij de gemeenschappelijke regeling ReinUnie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In hoofdstuk 2 van de Afvalstoffenverordening gemeente Heemskerk (hierna: de Verordening), zoals deze is vastgesteld op 27 maart 1997, zijn regels opgenomen inzake de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Deze bepalingen zijn gebaseerd op artikel 10.10 van de Wet milieubeheer (oud).
Bij het primaire besluit is op basis van het in Hoofdstuk 2 van de Verordening opgenomen artikel 11 een clusterplaats voor minicontainers aangewezen.
2.2. Appellanten voeren, kort weergegeven, aan dat er door verweerder onvoldoende onderzoek is gedaan naar de geschiktheid van de aangewezen locatie als clusterplaats voor minicontainers.
2.3. Op 8 mei 2002 is de wet van 21 juni 2001 (Stb. 2001, 346) in werking getreden. Daarbij is onder meer artikel 10.10 van de Wet milieubeheer ingetrokken en zijn in de nieuwe artikelen 10.23 en verder bepalingen opgenomen over de gemeentelijke afvalstoffenverordening.
Artikel XVII, derde lid, van deze wet bepaalt, voor zover hier van belang, dat bepalingen van verordeningen van gemeenten betreffende het onderwerp waarin deze wet voorziet van kracht blijven tot twee jaar na het in werking treden van dit artikel. Uit deze overgangsbepaling volgt dat bepalingen van de op 8 mei 2002 al bestaande gemeentelijke verordeningen die - zoals hier - voorzien in onderwerpen die thans in de op grond van artikel 10.23 van de Wet milieubeheer vast te stellen gemeentelijke afvalstoffenverordening kunnen worden geregeld, tot 8 mei 2004 van kracht zijn gebleven en daarna zijn vervallen.
Derhalve gold artikel 11 van de Verordening tot 8 mei 2004, en niet meer ten tijde van het nemen van het primaire besluit. Gelet hierop ontbrak de wettelijke basis voor de door appellanten bestreden aanwijzing. Verweerder heeft bij het bestreden besluit ten onrechte nagelaten deze aanwijzing te herroepen.
2.4. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Gelet hierop wordt aan een (verdere) bespreking van het beroep niet toegekomen. Het primaire besluit dient gedeeltelijk te worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk van 15 februari 2005, kenmerk 2005/3562;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk van 7 september 2004, kenmerk 2004/17338, voor zover daarbij clusterplaats B401 is aangewezen;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 342,37 (zegge: driehonderdentweeënveertig euro en zevenendertig cent), waarvan € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Heemskerk aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Heemskerk aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006
262-509.