Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1286

Datum uitspraak2006-04-12
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507460/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 september 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college) appellanten naar aanleiding van - met name - hun brief van 28 maart 2001 meegedeeld op korte termijn geen aanvullende verkeersmaatregelen te treffen ten aanzien van de verkeerssituatie bij de woning van appellanten aan de [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200507460/1. Datum uitspraak: 12 april 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/277 van de rechtbank Arnhem van 22 juli 2005 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. 1.    Procesverloop Bij besluit van 12 september 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college) appellanten naar aanleiding van - met name - hun brief van 28 maart 2001 meegedeeld op korte termijn geen aanvullende verkeersmaatregelen te treffen ten aanzien van de verkeerssituatie bij de woning van appellanten aan de [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 26 februari 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 juli 2004 in zaak no. 200400066/1 heeft de Afdeling het daartegen door appellanten ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 20 november 2003 vernietigd, het door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van het college van 26 februari 2002 eveneens vernietigd. Bij besluit van 24 december 2004 heeft het college het door appellanten gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 juli 2005, verzonden op 2 augustus 2005, heeft de  rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 29 augustus 2005 hebben appellanten een nadere memorie ingediend. Bij brieven van 12 september 2005, 13 september 2005 en 13 oktober 2005 hebben de [partij], het Ondernemers Kontakt Arnhem, voorheen de Arnhemse Ondernemers Vereniging, en [partij], die op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een memorie ingediend. Bij brief van 23 september 2005 hebben appellanten een nadere memorie ingediend. Bij brief van 13 oktober 2005 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2006, waar appellanten in de persoon van [appellant], bijgestaan door ing. H.A. Vooijs, werkzaam bij 3VO, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.A.F.M. Bouwkamp en L. Denessen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn verschenen [partijen], alle vertegenwoordigd door mr. E.K.J. Eilander, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot: a. het verzekeren van de veiligheid op de weg; b. het beschermen van weggebruikers en passagiers; c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan; d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van verkeer.    Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994 kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer.    Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. 2.2.    Appellanten hebben het college verzocht het naast hun woning op de Spijkerstraat uitkomende steegje Het Nieuwe Land voor verkeer af te sluiten of anderszins te herinrichten, omdat zij ernstige hinder ondervinden van het verkeer, vooral sluipverkeer, dat vlak langs de zijgevel van hun woning rijdt. 2.3.    Het college heeft dit verzoek afgewezen en deze afwijzing bij besluit van 24 december 2004 gehandhaafd. Daartoe heeft het college zich op het volgende standpunt gesteld. Volgens het college is op dit moment geen sprake van een verkeersonveilige situatie en zullen juist door het afsluiten van Het Nieuwe Land verkeersonveilige situaties ontstaan, hetgeen door de politie is bevestigd. Gezien de breedte van Het Nieuwe Land is het steegje voorts niet geschikt voor tweerichtingsverkeer en het omdraaien van de rijrichting in de nabijgelegen Boekhorstenstraat biedt, zo stelt het college, geen uitkomst, omdat dit problemen geeft met parkeren. Verder vormt Het Nieuwe Land volgens het college een belangrijke schakel voor de bereikbaarheid binnen de wijk en zou het afsluiten daarvan gevolgen hebben voor de verkeerscirculatie in het Spijkerkwartier. Omdat Het Nieuwe Land verblijfsgebied is en de wegen daarvan erftoegangswegen, moeten alle groepen verkeersdeelnemers hiervan gebruik kunnen maken, aldus het college. De bovengrens die de gemeente Arnhem in het kader van het beperken van overlast hanteert, is 5.000 voertuigen per etmaal. Uit het door DUFEC in opdracht van appellanten uitgevoerde onderzoek blijkt, zo stelt het college, dat de intensiteit op Het Nieuwe Land ver onder dit aantal blijft. Volgens het college mag voorts worden verwacht dat door het verlagen van de maximale snelheid naar 30 kilometer per uur in het gebied een positief effect op de optredende geluidsbelasting zal uitgaan. Ten aanzien van de luchtkwaliteit is, zo stelt het college, bij de jaarlijkse rapportages niet gebleken van een knelpunt en bestaat geen noodzaak verbetering van de luchtkwaliteit te bevorderen. Met betrekking tot de overige belangen stelt de college dat voor de vele aan en in de omgeving van het Nieuwe Land gevestigde bedrijven de bereikbaarheid van groot belang is en dat afsluiting van Het Nieuwe Land betekent dat de bedrijven niet meer optimaal kunnen bevoorraden, hetgeen gevolgen kan hebben voor het voortbestaan van de bedrijven. Concluderend stelt het college zich op het standpunt dat geen zwaarwegende belangen bestaan voor het nemen van de gevraagde verkeersmaatregel en dat overige belangen zich juist daartegen verzetten. 2.4.    Het college komt bij het weigeren een verkeersbesluit te nemen een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen. 2.5.    Geen grond bestaat voor het oordeel dat, zoals appellanten betogen, het college in strijd met artikel 21 van het BABW niet de relevante belangen heeft afgewogen. Het college heeft in de beslissing op bezwaar van 24 december 2004 de belangen, als genoemd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, c en d en tweede lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994 vermeld en geconcludeerd dat de door appellanten naar voren gebrachte belangen niet zodanig zwaar wegen dat het college tot het treffen van de gevraagde verkeersmaatregel had moeten overgaan en dat andere belangen zich verzetten tegen deze maatregel. Ook overigens voldoet het besluit de verkeersmaatregel te weigeren aan de wettelijke voorschriften. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat geen sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de belangen dat moet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid tot de weigering heeft kunnen komen. De Afdeling acht de daarop ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank juist en maakt die tot de hare. 2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena    w.g. Van der Smissen Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006 419.