
Jurisprudentie
AW1292
Datum uitspraak2006-04-12
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505525/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505525/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 17 mei 2005 heeft verweerder aan de stichting "Stichting Slingeland Ziekenhuis" (hierna: vergunninghoudster) een vergunning verleend als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, voor het veranderen van een algemeen ziekenhuis, gelegen aan de Kruisbergseweg 25, kadastraal bekend gemeente Doetinchem, sectie B, gedeeltelijk nummers 254, 276 en 717. Dit besluit is op 19 mei 2005 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200505525/1.
Datum uitspraak: 12 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te Doetinchem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2005 heeft verweerder aan de stichting "Stichting Slingeland Ziekenhuis" (hierna: vergunninghoudster) een vergunning verleend als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, voor het veranderen van een algemeen ziekenhuis, gelegen aan de Kruisbergseweg 25, kadastraal bekend gemeente Doetinchem, sectie B, gedeeltelijk nummers 254, 276 en 717. Dit besluit is op 19 mei 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 24 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2006, waar [een van de appellanten] in persoon en bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door J.W. Thomassen en R.J. ter Meulen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, en [directeur facilitaire dienstverlening], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Op 1 december 2005 zijn de wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), en het besluit van 8 oktober 2005, houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 2005, 527), in werking getreden. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet en dit besluit.
2.2. De bij voormeld besluit van 17 mei 2005 verleende vergunning heeft betrekking op een wijziging van de inrichting ten opzichte van de aan vergunninghoudster op 12 oktober 2004 verleende revisievergunning in verband met de aanleg van een tijdelijk parkeerterrein voor het personeel van het ziekenhuis.
2.3. Voor zover appellanten betogen dat de tijdelijkheid van het gebruik van het parkeerterrein onvoldoende is gewaarborgd, overweegt de Afdeling dat de veranderingsvergunning is aangevraagd en verleend tot uiterlijk 1 augustus 2008. Per deze datum vervalt deze vergunning en mogen de daarmee vergunde activiteiten niet langer plaatsvinden. Indien verweerder beslist de veranderingsvergunning te verlengen, kunnen appellanten tegen het desbetreffende besluit rechtsmiddelen aanwenden. Voorts staat het appellanten vrij om, indien deze activiteiten zonder vergunning zouden plaatsvinden, verweerder te verzoeken gebruik te maken van zijn handhavende bevoegdheden. Tegen het desbetreffende besluit kunnen eveneens rechtsmiddelen worden aangewend. Het beroep is op dit punt ongegrond.
2.4. Appellanten voeren tevens aan dat onvoldoende is onderzocht of de geluidnormen toereikend dan wel naleefbaar zijn.
2.4.1. In voorschrift 3.1 is bepaald dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, ter plaatse van de gevels op de immissiepunten 34, 33 en 21 in de dagperiode respectievelijk niet meer dan 35 dB(A), 32 dB(A) en 35 dB(A) mag bedragen.
In voorschrift 3.2 is bepaald dat het maximale geluidniveau, voor zover dit een gevolg is van de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede van de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, ter plaatse van de gevels op de immissiepunten 34, 33 en 21 in de dagperiode respectievelijk niet meer dan 46 dB(A), 47 dB(A) en 48 dB(A) mag bedragen.
2.4.2. De Afdeling stelt gelet op de bewoordingen van de voorschriften 3.1 en 3.2 en het verhandelde ter zitting vast dat de bij het bestreden besluit gestelde geluidgrenswaarden betrekking hebben op de gehele inrichting. De aan de voor de inrichting verleende revisievergunning verbonden geluidvoorschriften, waaronder een geluidnorm van 40 dB(A) ter plaatse van immissiepunt 21, zijn niet ingetrokken of gewijzigd. Daargelaten dat dit onder meer met zich brengt dat ter plaatse van immissiepunt 21 enerzijds vanwege de inrichting, exclusief het parkeerterrein, het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet meer dan 40 dB(A) mag bedragen en anderzijds vanwege de inrichting, inclusief het parkeerterrein, niet meer dan 35 dB(A), verdraagt het bestreden besluit zich op dit punt niet met het stelsel van de Wet milieubeheer, zoals dat in het bijzonder in hoofdstuk 8 van deze wet is neergelegd.
2.5. Appellanten hebben voor het overige in het beroepschrift verwezen naar de tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen. Verweerder is in de considerans van het bestreden besluit ingegaan op deze bedenkingen. Appellanten hebben noch in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook overigens is dit niet gebleken.
2.6. Gezien het voorgaande is het beroep gedeeltelijk gegrond en dient het bestreden besluit, voor zover het de geluidvoorschriften 3.1. en 3.2. betreft, te worden vernietigd. Voor het overige is het beroep ongegrond. Verweerder dient een nieuwe besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem van 17 mei 2005, kenmerk 2005.42142/ern, voor zover het de geluidvoorschriften 3.1 en 3.2 betreft;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem op binnen drie maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
IV. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Doetinchem aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Doetinchem aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006
195-428.