Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1304

Datum uitspraak2006-04-12
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506947/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 14 februari 2005 heeft verweerder op grond van de Wet geluidhinder voor zes woningen aan de Reijerscop te Harmelen een hogere geluidgrenswaarde vastgesteld.


Uitspraak

200506947/1. Datum uitspraak: 12 april 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 14 februari 2005 heeft verweerder op grond van de Wet geluidhinder voor zes woningen aan de Reijerscop te Harmelen een hogere geluidgrenswaarde vastgesteld. Bij besluit van 19 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2005, beroep ingesteld. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2006, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door A.A.M. Bakker, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door A.H. Bruggeman en W.H.J. van Dam, ambtenaren van Rijkswaterstaat. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij besluit van 14 februari 2005 heeft verweerder ingestemd met het ontheffingsverzoek van burgemeester en wethouders van Woerden op grond van de artikelen 82 en 83 van de Wet geluidhinder (hierna: de Wet) in verband met de nieuwe aansluiting Woerden-Oost op rijksweg A12 tussen Woerden en Utrecht en de bijbehorende toe- en afritten. Voor de gevel van de woning van appellant aan de [locatie] is ontheffing verleend voor een verruiming van de geluidsbelasting naar een ten hoogste toelaatbare waarde van 60 dB(A). 2.2.    Appellant acht de voor zijn woning vastgestelde waarde te hoog. Hij voert aan, samengevat weergegeven, dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat het treffen van geluidbeperkende maatregelen voor slechts zes woningen niet kosteneffectief zou zijn. Ter zitting heeft appellant verder vraagtekens gezet bij de berekeningen en aannames van verweerder omtrent het optredende geluidniveau. In dat verband heeft hij verder aangegeven dat hij extra visuele hinder en geluidhinder verwacht van de ten noorden van de rijksweg aan te leggen geluidswal. 2.2.1.    Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat het toepassen van maatregelen die zijn gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidsbelasting op de gevel van de woning van appellant onvoldoende doeltreffend is en overwegende bezwaren van financiële aard  ontmoet als bedoeld in artikel 2 van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen (hierna: het Besluit). Volgens verweerder volgt uit toepassing van de Uitvoeringsregeling sanering wegverkeerslawaai dat het treffen van geluidsreducerende maatregelen voor enkele verspreid liggende woningen in het buitengebied hier onevenredig duur kan worden geacht.    Volgens verweerder treedt ter plaatse van de woning van appellant geen geluidreflectie op als gevolg van de geluidwal aan de, vanuit de woning van appellant gezien, overzijde van rijksweg A12, aangezien die wal volledig geluidabsorberend is. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat die geluidwal als zodanig en het uitzicht daarop van appellant niet ter beoordeling staan in deze ontheffingsprocedure en daarin dus ook geen rol kunnen spelen. 2.2.2.    Ingevolge de artikelen 82 en 83 van de Wet, voor zover hier van belang, kunnen gedeputeerde staten, in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, in afwijking van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), bij de aanleg van een weg in buitenstedelijk gebied een waarde vaststellen van ten hoogste 60 dB(A).    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit kunnen gedeputeerde staten toepassing geven aan artikel 83 van de Wet geluidhinder in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidsbelasting vanwege de weg, van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woningen tot 50 dB(A) onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. 2.2.3.    Ter beoordeling staat of is voldaan aan de in artikel 2 van het Besluit geregelde voorwaarden om ontheffing van de voorkeursgrenswaarde te verlenen tot een geluidbelasting op de gevel van de woning van appellant vanwege de weg tot ten hoogste 60 dB(A).          De Afdeling stelt vast dat voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, van het Besluit als te nemen bronmaatregelen voor de zes woningen zijn onderzocht het toepassen van dubbellaags ZOAB op de hoofdrijbaan, ZOAB op de zuidelijke toe- en afrit, het plaatsen van een scherm langs de rijksweg en het plaatsen van een scherm langs de zuidelijke toe- en afrit. De kosten van deze maatregelen bedragen respectievelijk € 332.346,00, € 504.000,00 en € 756.000,00. Door die maatregelen zal de te verwachten geluidsbelasting op de zes woningen worden teruggebracht met ten hoogste 2 dB(A). Aldus zijn die maatregelen geheel ontoereikend om te kunnen voldoen aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Appellant heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van deze aannames en berekeningen van verweerder. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Afdeling het daarbij verder aannemelijk dat de geluidwal aan de overzijde van rijksweg A12 niet van invloed is op het geluid ter plaatse van de woning van appellant.    Blijkens de stukken heeft verweerder zijn standpunt, dat het treffen van deze bron- en overdrachtsmaatregelen bezwaren ontmoet van financiële aard, gebaseerd op de Uitvoeringsregeling sanering verkeerslawaai. Hij heeft ter zitting aan de hand van berekeningen voldoende aannemelijk gemaakt dat de normbedragen die op grond van die regeling worden gehanteerd hier ruimschoots worden overschreden.    De Afdeling is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder om redenen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit het verzoek om ontheffing van de voorkeursgrenswaarde heeft kunnen inwilligen en dat hij in redelijkheid de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van de woning van appellant, vanwege de weg, heeft kunnen vaststellen op 60 dB(A). Het beroep is in zoverre ongegrond. 2.3.    Voorts verzoekt appellant om toewijzing van schadevergoeding in verband met de ontheffing. 2.3.1.    De Afdeling overweegt, mede gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen onder 2.2.3, dat er hier geen plaats is voor het oordeel dat de nadelige gevolgen van het besluit voor appellant zodanig onevenredig zijn    in verhouding tot de met het besluit te dienen belangen, dat alleen onder toekenning van een schadevergoeding de hogere geluidgrenswaarde had mogen worden vastgesteld. Verder speelt de vraag of appellant op grond van een andere wettelijke regeling aanspraak heeft op schadevergoeding geen rol bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit. 2.4.    Gezien het vorenstaande is het beroep ongegrond. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Beekhuis    w.g. Stolker Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006 157-456.