Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1620

Datum uitspraak2006-04-10
Datum gepubliceerd2006-04-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-002423-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

"Het hof heeft twee verdachten die met hun auto's de auto van een derde verdachte, met daarin diens vriendin, op zeer onvoorzichtige wijze, hebben opgejaagd, mede ten gevolg waarvan die derde verdachte bij een verkeersongeval betrokken is geraakt, waarbij diens vriendin als gevolg van dat verkeersongeval enkele dagen later is overleden, veroordeeld tot (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen en (deels) onvoorwaardelijke ontzeggingen van de rijbevoegdheid. De derde verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf, een werkstraf en een (deels) onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Verdachten hebben door hun rijgedrag, te weten hun deelname aan een uiteindelijk levensgevaarlijk gebleken dollemansrit, in ernstige mate de verkeersveiligheid geschonden."


Uitspraak

Parketnummer: 21-002423-05 Uitspraak d.d.: 10 april 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof te Arnhem meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 4 mei 2005 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], [adres]. Het hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 maart 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: (zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb) Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Verweren Geen grove of aanmerkelijke schuld Namens de verdachte is, zakelijk weergegeven, betoogd, dat de aard en ernst van de verkeersovertredingen van verdachte niet zodanig zijn geweest dat deze schuld opleveren in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof oordeelt anders. Op basis van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de op te maken aanvulling van dit arrest zullen worden opgenomen, oordeelt het hof, dat verdachte en zijn mededader in hoge mate gevaarzettend hebben gereden. Het hof neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking, dat: - verdachte en zijn mededader de auto van [mededader 2] (met hoge snelheid) over grote afstand en gedurende langere tijd hebben opgejaagd; - volgens de verklaringen van [getuige 1], [mededader 2] en [getuige 2] dit opjagen - op enig moment - aldus plaatsvond, dat [mededader 2] midden op de rijbaan reed, terwijl verdachte en zijn mededader op de linker- en rechterrijstrook kort achter hem reden; - verdachte bij dit opjagen meermalen heeft geseind met groot licht. Gelet op deze factoren is het hof van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden, hetgeen schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert. Causaal verband Namens de verdachte is, zakelijk weergegeven, voorts betoogd, dat het verkeersongeval van [mededader 2] en het latere slachtoffer [slachtoffer] in redelijkheid niet aan verdachte kan worden toegerekend. Namens de verdachte is daartoe gesteld dat verdachte op aanzienlijke afstand van [mededader 2] heeft gereden en dat het verkeersongeval te wijten is aan [mededader 2] die te hard heeft gereden en een rampzalige, geheel verkeerd ingeschatte inhaalpoging heeft gedaan. Het hof oordeelt anders. De vraag die voorligt, is of het verkeersongeval van [mededader 2] in redelijkheid is toe te rekenen aan de schuld van verdachte en zijn mededader als gevolg van hun rijgedrag. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Zoals hierboven overwogen, is het hof tot het oordeel gekomen dat verdachte en zijn mededader in hoge mate gevaarzettend hebben gereden. Het hof hecht, gelet op de verklaringen van [mededader 2], [getuige 1] en [getuige 2] geen geloof aan de verklaring van verdachte, dat hij kort voor het verkeersongeval op aanzienlijke afstand van [mededader 2] reed. Ondanks dat het hof ook tot het oordeel komt, dat [mededader 2] - met zijn rijgedrag - zich eveneens heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, acht het hof het rijgedrag van verdachte zo gevaarlijk, dat hij hierbij een aanmerkelijke kans op een verkeersongeval heeft aanvaard. De verwezenlijking van deze kans kan dan ook naar het oordeel van het hof in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: 1. hij op 23 oktober 2004, in de gemeente Ede, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval, op de Renswoudseweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander of anderen (te weten [slachtoffer] en/of M. [mededader 2]) letsel en/of schade was toegebracht, zonder dat de verdachte behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en de identiteit van het door verdachte bestuurde motorrijtuig. 2. hij op 23 oktober 2004, te 22.38 uur, zijnde een tijdstip gelegen tussen zonsondergang en zonsopgang, in de gemeente Renswoude en in de gemeente Ede, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) zeer, , onvoorzichtig , achter het motorrijtuig van [mededader 2] zijn aangereden en het door [mededader 2] bestuurde motorrijtuig methun motorrijtuigen zijn gaan achtervolgen en, gekomen op de Renswoudseweg, in de richting van De Klomp, met hoge snelheid, achter het motorrijtuig van [mededader 2] aan zijn blijven rijden, terwijl verdachte reed op het weggedeelte, bestemd voor het voor hen verdachten tegemoetkomende verkeer en genoemde Nes rechts naast en/of schuin rechts achter het motorrijtuig van verdachte reed en verdachte het voor hem uit rijdende motorrijtuig, dat bestuurd werd door [mededader 2], heeft getracht in te halen, terwijl die voor hem uit over die weg rijdende bestuurder van dat motorrijtuig, te weten [mededader 2] op het midden van die weg is gaan rijden en die [mededader 2] naar links en naar rechts heeft gestuurd, teneinde te beletten ingehaald te worden door die achtervolgende auto's en is uitgeweken voor een die [mededader 2] tegemoetkomend ander motorrijtuig en in een slip is geraakt en in de, gezien de rijrichting van die bestuurder ([mededader 2]) rechts van die weg gelegen berm is terecht gekomen en tegen een of meer bomen is aangereden en is gebotst en aldus verdachten zich zodanig hebben gedragen dat een aan hun verdachtens schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd gedood. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven: ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde: Medeplegen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, beide van na te melden duur leiden- dat verdachte en zijn mededader op zeer onvoorzichtige wijze, de auto van [mededader 2] met daarin zijn vriendin, het latere slachtoffer [slachtoffer], hebben opgejaagd, mede ten gevolg waarvan die [mededader 2] bij een verkeersongeval betrokken is geraakt, waarbij [slachtoffer] als gevolg van dat verkeersongeval enkele dagen later is overleden. Verdachte is na dit het verkeersongeval, zonder zijn identiteit kenbaar te maken, doorgereden. Verdachte heeft door zijn rijgedrag, te weten zijn deelname aan een uiteindelijk levensgevaarlijk gebleken dollemansrit, in ernstige mate de verkeersveiligheid geschonden. Het handelen van verdachte heeft er bovendien toe geleid, dat een jonge vrouw in de bloei van haar leven is overleden. Ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof aan verdachte tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid van aanzienlijke duur opleggen. Het voorwaardelijk deel van deze ontzegging dient als waarschuwing voor verdachte om zich in de toekomst te onthouden van gevaarlijk "macho" rijgedrag. Het persoonlijk belang van verdachte bij behoud van zijn rijbewijs, gelet op zijn baan, weegt niet op tegen het maatschappelijk belang bij een veilig verkeer. Het hof komt tot dezelfde strafoplegging als aan verdachtes mededader Nes. Aan verdachte zijn weliswaar twee feiten tenlastegelegd, doch het verschil dat dit met zich zou brengen, acht het hof niet van dien aard dat dit tot een hogere straf zou moeten leiden. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175 (oud), 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden. Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde: Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren. Beveelt, dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot 1 (één) jaar, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bepaalt, dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mr A. van Waarden, voorzitter, mr R. van den Heuvel en mr A.G. Coumans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr M.J. Ouweneel, griffier, en op 10 april 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.