Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1624

Datum uitspraak2006-04-10
Datum gepubliceerd2006-04-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-002506-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

"Het hof heeft twee verdachten die met hun auto's de auto van een derde verdachte, met daarin diens vriendin, op zeer onvoorzichtige wijze, hebben opgejaagd, mede ten gevolg waarvan die derde verdachte bij een verkeersongeval betrokken is geraakt, waarbij diens vriendin als gevolg van dat verkeersongeval enkele dagen later is overleden, veroordeeld tot (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen en (deels) onvoorwaardelijke ontzeggingen van de rijbevoegdheid. De derde verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf, een werkstraf en een (deels) onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Verdachten hebben door hun rijgedrag, te weten hun deelname aan een uiteindelijk levensgevaarlijk gebleken dollemansrit, in ernstige mate de verkeersveiligheid geschonden."


Uitspraak

Parketnummer: 21-002506-05 Uitspraak d.d.: 10 april 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof te Arnhem meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 4 mei 2005 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], [adres]. Het hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 maart 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep van verdachte is kennelijk niet gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk is verklaard. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting opgegeven dat het Openbaar Ministerie geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk is verklaard, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van het Openbaar Ministerie uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde werd veroordeeld. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: (zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb) Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Verweer Namens de verdachte is, zakelijk weergegeven, betoogd dat het rijgedrag van verdachte niet heeft bijgedragen aan het verkeersongeval van [mededader 2], met de tragische afloop voor [slachtoffer] Het hof oordeelt anders. Op basis van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de op te maken aanvulling van dit arrest zullen worden opgenomen, oordeelt het hof, dat verdachte en zijn mededader in hoge mate gevaarzettend hebben gereden. Het hof neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking, dat: - verdachte en zijn mededader de auto van [mededader 2] (met hoge snelheid) over grote afstand en gedurende langere tijd hebben opgejaagd; - volgens de verklaringen van [getuige 1], [mededader 2] en [getuige 2], dit opjagen - op enig moment - aldus plaatsvond, dat [mededader 2] midden op de rijbaan reed, terwijl verdachte en zijn mededader op de linker- en rechterrijstrook kort achter hem reden. Gelet op deze factoren is het hof van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden, hetgeen schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert. De vraag die vervolgens voorligt, is of het verkeersongeval van [mededader 2] in redelijkheid is toe te rekenen aan de schuld van verdachte en zijn mededader als gevolg van hun rijgedrag. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Zoals hierboven overwogen, is het hof tot het oordeel gekomen dat verdachte en zijn mededader in hoge mate gevaarzettend hebben gereden. Het hof hecht, gelet op de verklaringen van [mededader 2], [getuige 1] en [getuige 2], geen geloof aan de verklaring van verdachte, dat hij de gehele tijd slechts op aanzienlijke afstand van zijn mededader en [mededader 2] heeft gereden. Ondanks dat het hof ook tot het oordeel komt, dat [mededader 2] - met zijn rijgedrag - zich eveneens heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, acht het hof het totale rijgedrag van verdachte zo gevaarlijk, dat hij hierbij een aanmerkelijke kans op een verkeersongeval heeft aanvaard. De verwezenlijking van deze kans kan dan ook naar het oordeel van het hof in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 23 oktober 2004, te 22.38 uur, zijnde een tijdstip gelegen tussen zonsondergang en zonsopgang in de gemeente Renswoude en in de gemeente Ede, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) zeeronvoorzichtig , achter het motorrijtuig van M. [mededader 2] zijn aangereden en/, het door [mededader 2] bestuurde motorrijtuig met hun motorrijtuigen zijn gaan achtervolgen en gekomen op de Renswoudseweg, in de richting De Klomp, met hoge snelheid, achter het motorrijtuig van [mededader 2] aan zijn blijven rijden, terwijl genoemde [mededader 1] reed op het weggedeelte, bestemd voor het voor hen verdachten tegemoetkomende verkeer en hij, verdachte rechts naast en/of schuin rechts achter het motorrijtuig van genoemde [mededader 1] reed en genoemde [mededader 1] het voor hem uit rijdende motorrijtuig, dat bestuurd werd door [mededader 2], heeft getracht in te halen, terwijl die voor hem uit over die weg rijdende bestuurder van dat motorrijtuig, te weten [mededader 2] op het midden van die weg is gaan rijden teneinde te beletten ingehaald te worden door die achtervolgende auto's en is uitgeweken voor een die [mededader 2] tegemoetkomend ander motorrijtuig en in een slip is geraakt en in de, gezien de rijrichting van die bestuurder ([mededader 2]) rechts van die weg gelegen berm is terecht gekomen en tegen een of meer bomen is aangereden en is gebotst en aldus verdachten zich zodanig hebben gedragen dat een aan hun verdachtens schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer] werd gedood. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf: ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde: Medeplegen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, beide van na te melden duur leiden- dat verdachte en zijn mededader op zeer onvoorzichtige wijze de auto van [mededader 2] met daarin zijn vriendin, het latere slachtoffer [slachtoffer], hebben opgejaagd, mede ten gevolg waarvan die [mededader 2] bij een verkeersongeval betrokken is geraakt, waarbij [slachtoffer] als gevolg van dat verkeersongeval enkele dagen later is overleden. Verdachte heeft door zijn rijgedrag, te weten zijn deelname aan een uiteindelijk levensgevaarlijk gebleken dollemansrit, in ernstige mate de verkeersveiligheid geschonden. Het handelen van verdachte heeft er bovendien toe geleid, dat een jonge vrouw in de bloei van haar leven is overleden. Ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof aan verdachte tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid van aanzienlijke duur opleggen. Het voorwaardelijk deel van deze ontzegging dient als waarschuwing voor verdachte om zich in de toekomst te onthouden van gevaarlijk "macho" rijgedrag. Het persoonlijk belang van verdachte bij behoud van zijn rijbewijs, gelet op zijn baan, weegt niet op tegen het maatschappelijk belang bij een veilig verkeer. De in beslag genomen voorwerpen De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zullen aan hem worden teruggegeven. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 (oud) en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING Het hof: Verstaat, dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij het Openbaar Ministerie ter zake van het onder onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk is verklaard. Verstaat, dat het door het Openbaar Ministerie ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij het Openbaar Ministerie ter zake van het onder onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk is verklaard. Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden. Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren. Beveelt, dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot 1 (één) jaar, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bepaalt, dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht. De in beslag genomen voorwerpen Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: - een meertonige luchthoorn; - drie verlichtingsarmaturen. Aldus gewezen door mr A. van Waarden, voorzitter, mr R. van den Heuvel en mr A.G. Coumans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr M.J. Ouweneel, griffier, en op 10 april 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.