Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1756

Datum uitspraak2006-04-12
Datum gepubliceerd2006-04-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers12/715373-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

N.v.t.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector strafrecht meervoudige kamer Parketnummer: 12/715373-05 Datum uitspraak: 12 april 2006 Tegenspraak ------------------------------------------------ Datum inverzekeringstelling: 27 oktober 2005 Datum voorlopige hechtenis: 1 november 2005 Schorsing voorlopige hechtenis: 6 december 2005 tot 9 december 2005 ------------------------------------------------ V O N N I S van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vrouwen, Breda te Breda, Kloosterlaan 172, ter terechtzitting verschenen. Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. J.L.M. Burlet, advocaat te Oostburg. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 maart 2006. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Overmeer en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en dat zij ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde toezicht door de reclassering. Voorts vordert zij dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slac[slachtoffer], niet ontvankelijk zal worden verklaard nu deze niet eenvoudig van aard is. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt. Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat: zij op of omstreeks 27 oktober 2005 te Arnemuiden, gemeente Middelburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in zijn rechteroog, in elk geval in zijn gezicht heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 287 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat zij op of omstreeks 27 oktober 2005 te Arnemuiden, gemeente Middelburg, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (uitgestoken oog), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in zijn rechteroog, in elk geval in zijn gezicht te steken; art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht Vrijspraak De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, aangezien er geen sprake is van een poging tot doodslag, nu verdachte niet de opzet op doodslag had, zelfs niet in de voorwaardelijke variant. De officier van justitie heeft zich op hetzelfde standpunt gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank treft het verweer van de raadsman doel. Uit de stukken in het dossier heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat verdachte willens en wetens haar stiefvader heeft willen doden. Voorts ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou worden gedood ten gevolge van de handelingen van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat uit de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd niet kan worden afgeleid dat verdachte een reële kans op het doden van haar stiefvader heeft aanvaard, zodat geen sprake is van voorwaardelijk opzet tot doodslag. Derhalve moet verdachte hiervan worden vrijgesproken. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat: zij op 27 oktober 2005 te Arnemuiden, gemeente Middelburg, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (uitgestoken oog), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes in zijn rechteroog te steken. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Bewijsvoering De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en verdachte Het subsidiair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Zware mishandeling. De raadsman heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Hij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door haar stiefvader waartegen verdachte zich moest verdedigen. De stiefvader heeft verdachte bij haar keel gepakt en tegen een glazen wand geduwd. Doordat stiefvader de keel van verdachte heeft dicht geknepen, kon zij geen adem meer halen. Verdachte is daardoor in paniek geraakt en heeft haar stiefvader een klap tegen zijn hoofd gegeven. Zij was zich daarbij niet bewust van het mes dat zij in haar hand had en waarmee zij haar stiefvader in zijn oog heeft gestoken ten gevolge waarvan hij dit oog is kwijtgeraakt. Verdachte heeft gelet op het vorenstaande gehandeld uit zelfverdediging en dient dan ook ontslagen te worden van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden omdat zij een mes heeft gebruikt, dient zij op grond van noodweerexces te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte had altijd een mesje bij zich als zij naar het slachtoffer toe ging. Het slachtoffer kon namelijk agressief zijn en als zij hem dat mesje liet zien, dan hield hij zich rustig. Door het jegens verdachte door haar stiefvader toegepaste geweld, is zij in een hevige gemoedsbeweging tot het gebruik van het mes als hiervoor omschreven gekomen. De rechtbank is van oordeel dat het verweer van noodweerexces moet worden gehonoreerd. Verdachte heeft met een zus en een vriend, [betrokkene], goederen en twee katten opgehaald uit de woning van haar stiefvader [slachtoffer]. Zij wist dat [slachtoffer] bezwaar zou hebben tegen het meenemen van één van de katten, maar zij meende die kat in het belang van het dier niet bij [slachtoffer] te kunnen achterlaten. Verdachte droeg altijd een aardappelmesje bij zich wanneer zij een confrontatie met haar stiefvader zou kunnen verwachten. Het was haar ervaring dat hij zich door zo’n mesje van het gebruik van geweld liet afschrikken. Omdat de verdachte wel verwachtte dat [slachtoffer] hen achterna zou komen heeft zij, toen zij aankwamen op het perron van het spoorwegstation te Arnemuiden, haar aardappelmesje geruild voor het stevigere mes van [betrokkene]. Toen [slachtoffer] korte tijd daarna op het perron verscheen, eiste hij onmiddellijk de kat terug. Verdachte weigerde, waarop [slachtoffer] de kat uit haar handen wilde trekken. De verdachte heeft de kat aan [betrokkene] overgegeven. Vervolgens probeerde [slachtoffer] de kat van [betrokkene] af te pakken. De verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van de kat weg te duwen. Op enig moment heeft de verdachte het mes uit haar zak gehaald, opengeklapt en aan [slachtoffer] getoond. Die liet zich echter ditmaal niet afschrikken. Minutenlang werd er getrokken en geduwd, doordat [slachtoffer] de kat wilde hebben en de verdachte hem van de kat weg wilde duwen. Al die tijd had de verdachte het mes in haar rechterhand. Hoewel zij [slachtoffer] bleef duwen met het mes in haar rechterhand heeft zij hem niet met het mes verwond, omdat zij erop lette het lemmet zodanig te houden dat het hem niet zou verwonden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat de verdachte niet de bedoeling had om [slachtoffer] bij een confrontatie met het mes te steken of te verwonden. Zij heeft hem uitsluitend met het mes willen afschrikken, zoals zij verklaard heeft. [slachtoffer] is echter woedend en zeer agressief geworden. Nabij de glazen wachtruimte op het perron heeft hij de verdachte bij de keel gegrepen en tegen de wand van de wachtruimte gedrukt. De verdachte vreesde geen lucht meer te krijgen. Haar vrees werd nog vergroot doordat zij lijdt aan een longaandoening. In paniek heeft de verdachte, met het mes onderhands in haar rechterhand, [slachtoffer] gestoken. Deze steek heeft hem getroffen in het rechteroog, wat heeft geleid tot het verlies van dat oog. De rechtbank is van oordeel dat er een situatie van noodweer is ontstaan op het moment dat [slachtoffer] de verdachte bij de keel greep. Op dat moment had de verdachte te vrezen voor haar leven door een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval van [slachtoffer]. Eerder was dit niet aan de orde; [slachtoffer] probeerde alleen de kat te pakken, goedschiks of kwaadschiks. Nu treft de verdachte wel enig verwijt voor de voorafgaande confrontatie met [slachtoffer]. Hoewel zij de kat wilde beschermen tegen mishandeling door [slachtoffer], had zij geen formeel recht om de kat mee te nemen. Zij begreep dat dat tot een confrontatie met [slachtoffer] zou leiden en is die confrontatie bewust aangegaan. Verder had zij een mesje meegenomen en heeft dat nog geruild voor een steviger mes teneinde [slachtoffer] af te schrikken. Daarmee nam zij een risico, ook al staat vast dat het niet haar bedoeling is geweest om [slachtoffer] met het mes te steken of te verwonden. Een en ander kan echter geen rechtvaardiging opleveren voor de aanval van [slachtoffer]. Hoewel hij juridisch recht had op de kat en hoewel de verdachte hem het mes had getoond, was de situatie niet zodanig dat hij de verdachte bij de keel mocht pakken, al dan niet om weer in het bezit van de hem ontnomen kat te komen. [slachtoffer], die normaal gesproken op afstand kon worden gehouden als er een mes werd getoond heeft verdachte plotseling en voor haar volkomen onverwacht bij de keel gepakt. Dit was voor haar onvoorzienbaar. Deze aanval was onder de omstandigheden buiten alle proporties. Er moet daarom worden gesproken van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval van [slachtoffer]. Het verwijt dat de verdachte treft voor de voorafgaande confrontatie met [slachtoffer] is niet zo ernstig dat hier zou moeten worden gesproken van eigen schuld (culpa in causa) aan de noodweersituatie. De verdachte moest zich verweren tegen een levensbedreigende aanval. Bedacht moet worden dat [slachtoffer] veel sterker was dan zij en dat zij niet kon vluchten, terwijl zij vreesde geen lucht meer te krijgen. Onder deze omstandigheden is het gebruik van een mes teneinde een verwurging te stoppen op zichzelf nog niet disproportioneel. Het zou echter voldoende zijn geweest wanneer de verdachte [slachtoffer] had gestoken in de arm en/of de hand waarmee hij haar bij de keel vast hield. De verdachte heeft de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden, doordat zij [slachtoffer] in het rechteroog heeft gestoken, wat tot verlies van dat oog heeft geleid. Om deze reden dient het beroep op noodweer te worden verworpen. Het is slechts zeer weinigen gegeven om in de omstandigheden als voormeld het hoofd koel te houden en te bedenken dat het voldoende is om te steken in de verwurgende hand en/of arm, of althans een minder vitaal lichaamsdeel. De verdachte heeft verklaard dat zij op dat moment in paniek raakte en met het mes heeft gestoken en dat is zonder meer aannemelijk. Zij is niet strafbaar aangezien zij de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de aanval van [slachtoffer] is teweeggebracht. Omdat de verdachte niet strafbaar is moet zij terzake van het bewezenverklaarde feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 15.102,26. De vordering van de benadeelde partij kan alleen worden toegewezen als de verdachte wegens het schadeveroorzakende feit wordt veroordeeld. Aangezien aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, noch sprake is van toepassing van art. 9a Sr, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk is. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op het artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt. Zij verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij. Zij verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan. Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Zij bepaalt dat het subsidiair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Zij verklaart de verdachte ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging. Zij verklaart de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres] [woonplaats] niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Zij heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op, zulks met onmiddellijke ingang. Dit vonnis is gewezen door: mr. R.C.M. Reinarz, voorzitter, mrs. M.J.M. Klarenbeek en F.C.J.E. van Hemert-Meeuwis, rechters, in tegenwoordigheid van A.P.M. Philipsen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2006.