Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1843

Datum uitspraak2006-04-13
Datum gepubliceerd2006-04-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers336891 / KG 06-391 SR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vordering van de vrouw tegen haar echtgenoot om hem te verbieden informatie ontleend aan een heimelijk opgenomen gesprek openbaar te maken wordt toegewezen. De vordering om de band waarop dit gesprek staat af te geven, wordt voorwaardelijk toegewezen. Alle overige vorderingen, ook de vorderingen die door de man in reconventie zijn ingesteld, worden afgewezen.


Uitspraak

SR/MV vonnis 13 april 2006 RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING VONNIS i n d e z a a k m e t n u m m e r s 336891 / KG 06-391 SR v a n : [eiseres], wonende te [woonplaats], e i s e r e s in conventie bij dagvaarding van 8 maart 2006, v e r w e e r s t e r in reconventie, procureur mr. G.J. Kemper, t e g e n : [gedaagde], zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland, g e d a a g d e in conventie, e i s e r in reconventie, procureur mr. P. de Vos, advocaten mrs. P. de Vos en E. Doornhein te Amsterdam. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij de appointering heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de zaak achter gesloten deuren zal worden behandeld, nu het hier een geschil tussen echtelieden betreft en het bij het team kort gedingzaken gebruikelijk is dat dergelijke zaken achter gesloten deuren worden behandeld. De raadsman van gedaagde in conventie, hierna de man te noemen, heeft zich hiertegen bij brief van 10 maart 2006 verzet. Bij aanvang van de terechtzitting van 30 maart 2006 zijn partijen op dit punt gehoord. De raadsman van de man heeft volhard in zijn standpunt dat de zaak in de openbaarheid dient te worden behandeld, de raadsman van eiseres in conventie, hierna te noemen de vrouw, heeft er voor gepleit de deuren gesloten te houden. De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat de behandeling ter terechtzitting met gesloten deuren zal plaatsvinden. Zij heeft daarbij overwogen dat de vordering in conventie hiervoor bepalend is. Het betreft hier een vordering tussen echtelieden en in personen- en familiezaken is de behandeling ter terechtzitting niet openbaar. Dat vindt zijn grondslag in de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 27 lid 1 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ter terechtzitting van 30 maart 2006 heeft de vrouw vervolgens gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat zij ter zitting vordering 3 van het petitum heeft aangevuld zoals hierna in rechtsoverweging 2 opgenomen. De man heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen en in reconventie gevorderd overeenkomstig de eveneens in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte. De vrouw heeft over de eis in reconventie allereerst aangevoerd dat deze nietig moet worden verklaard omdat de akte waarin de eis is neergelegd niet de gronden bevat waarop die eis berust, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 111 lid 2 sub d Rv. De voorzieningenrechter heeft dit bezwaar verworpen aangezien in een kort geding een eis in reconventie ter zitting wordt ingesteld. Derhalve komen ook de gronden waarop die eis berust eerst ter zitting aan de orde. Het beleid van het team kort gedingzaken van deze rechtbank houdt in dat vanwege beginselen van goede procesorde een eis in reconventie tenminste 24 uur vóór aanvang van de terechtzitting moet worden aangekondigd. Dit gaat echter niet zo ver dat deze aankondiging op dat moment ook al de grondslagen voor die eis moet bevatten, tenzij de ingewikkeldheid van die vordering dit anders zou maken, hetgeen hier niet het geval is. De vrouw heeft vervolgens tegen de eis in reconventie verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. GRONDEN VAN DE BESLISSING In conventie en in reconventie : 1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten. a. Partijen zijn op 19 juni 2001 gehuwd. De vrouw heeft inmiddels bij deze rechtbank een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Op dit verzoek is nog niet beslist. Voorafgaand en tijdens het huwelijk van partijen is onmin gegroeid tussen partijen enerzijds en de familie van de vrouw (de koninklijke familie) en bestuurlijke autoriteiten en instanties anderzijds. De pers heeft hieraan, mede op instigatie van partijen, ruim aandacht besteed. Zo is in het weekblad HP/De Tijd in de maanden februari en maart 2003 een serie van vier artikelen verschenen onder de naam ‘Oranjebitter’. b. Op 19 januari 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de vrouw en haar tante, [de koningin]. De vrouw heeft van dit gesprek heimelijk een geluidsopname gemaakt. Van deze opname zijn verschillende kopieën alsmede in ieder geval één typoscript gemaakt. c. In De Telegraaf van 30 december 2005 heeft een artikel gestaan met de kop: Prinses Margarita stond haar DNA af In dit artikel is onder meer het volgende opgenomen: Prinses Margarita blijkt een haarlok, speeksel en een kledingstuk te hebben afgestaan in een poging via dna-onderzoek te bewijzen dat koningin Beatrix geen wettig staatshoofd zou zijn. Het dna-monster van Margarita wordt bewaard op een geheime locatie voor nader onderzoek in een laboratorium. Het dna is door de prinses welbewust en vrijwillig afgestaan. Dat wordt bevestigd door dna-onderzoeker [dhr. P. N.] en advocaat mr. Pim de Vos , die Margarita’s bijna ex-echtgenoot Edwin de Roy van Zuydewijn bijstaan. Volgens De Vos heeft de prinses het materiaal overhandigd na adviezen te hebben ingewonnen van diverse hoogleraren. Het artikel eindigt met: Opnamen Edwin de Roy van Zuydewijn heeft gisteren bij monde van zijn raadsman bevestigd dat er meerdere geluidsopnamen zijn van gesprekken met leden van de koninklijke familie. In alle gevallen zijn de opnamen volgens De Roy heimelijk gemaakt door Prinses Margarita. “Het gaat om heel veel gesprekken”, zegt advocaat De Vos. “Er zijn diverse kopieën gemaakt die op verschillende plaatsen in het land worden bewaard.” d. In weekblad Privé van 11 januari 2006 is een artikel opgenomen waarin onder meer het volgende is opgenomen: (...) Tenminste als het aan EDWIN DE ROY VAN ZUYDEWIJN ligt. Hij heeft gedreigd om met opzienbare geluidsopnamen naar buiten te komen die hij de afgelopen jaren in het geheim gemaakt zou hebben aan het hof. (...) Volgens Edwin beschikt hij over geluidsopnamen die zo opzienbarend zijn dat hij zelfs de omschrijving ‘Beatrixgate’ durft te gebruiken. (...) Of de tapes van Beatrix ook uitspraken bevatten die het functioneren van de Koningin als staatshoofd in gevaar brengen, en of te horen is of zij misbruik maakt van haar positie, wil de raadsman van Edwin MR. PIM DE VOS niet zeggen. ‘Nee, daar kan ik nu geen uitspraken over doen. Ik kan wel melden dat ik transcripties heb gezien van gesprekken. Het bandmateriaal is hot, dat is zeker.’ e. In het weekblad Weekend van 11 januari 2006 is een artikel opgenomen met de kop: Geheime onderhandelingen tussen advocaten 2 miljoen euro zwijggeld voor Edwin de Roy van Zuydewijn? f. Bij brief van 14 februari 2006 heeft de raadsman van de vrouw de man – kort gezegd – gesommeerd tot: - het afgeven van een verklaring waarin hij bevestigt dat de vrouw geen dna-materiaal heeft afgestaan en nimmer te verklaren of de indruk zal wekken dat dit wèl is geschied; - het doen toekomen van een schriftelijke bevestiging dat hij nimmer informatie zal openbaren ontleend aan de opname van het gesprek van 19 januari 2002, alsmede andere informatie over persoonlijke contacten tussen de vrouw en haar familieleden, ontleend aan correspondentie of gesprekken waarin hij niet persoonlijk betrokken is geweest; - het ter hand stellen van alle bandopnamen en typoscripten van gesprekken, in het bijzonder van het gesprek van 19 januari 2002, vergezeld van een ondertekende verklaring dat hij geen andere kopieën meer in zijn bezit heeft en van een opgave van de namen en de adressen aan wie hij dergelijke kopieën heeft afgegeven. g. De onder f genoemde brief van 14 februari 2006 is door de man beantwoord bij brief van 24 februari 2006. In zijn brief heeft de man twee advocaten bij naam genoemd die volgens hem beschikken over een opname van het gesprek van 19 januari 2002. De man heeft beide brieven op 27 februari 2006 openbaar gemaakt door plaatsing op zijn website (hypocrietofniet.nl). h. Op 27 februari 2006 is de man telefonisch geïnterviewd in het televisieprogramma Barend en Van Dorp. Blijkens een door de vrouw in het geding gebracht transcript is in dat interview onder meer het volgende gezegd: Van Dorp: “En gaat u daar gebruik van maken, van die banden?” De man: “Het dient een maatschappelijk doel. Derhalve zullen we er niet omheen kunnen, denk ik.” Van Dorp: “En dat maatschappelijk doel is?” De man: “Het maatschappelijk doel is dat als het staatshoofd zich op een dergelijke wijze zoals zij doet op de banden, uitgeeft, dan moet Nederland daar toch wel enige kennis van opdoen. Want dat druist in tegen het suikerzoete beeld dat er door de rest van de media wordt geschapen.” (...) Van Dorp: “De geruchten zweven boven de Gooise matrassen hier, dat er sprake zou zijn dat er een verzoening zou komen tussen u en het Koninklijk Huis en dat men daar u twee miljoen euro voor heeft geboden”. De man: “Het laatste, daar kan ik geen uitspraak over doen. Op het eerste dat ik wens verzoend te worden met mijn vrouw, daar kan ik een volmondig ‘ja’ op antwoorden. Want dat is nog steeds”. Barend: “Is er een schikkingsvoorstel gedaan van twee miljoen euro?” De man: “Ik kan daar op dit moment geen uitspraak over doen. Dat moet u respecteren.” i. Op de website van De Telegraaf is op 28 februari 2006 het volgende bericht verschenen: Margarita: ik gedroeg me onbehoorlijk (...) De prinses zegt verder dat ze nooit DNA-materiaal heeft afgestaan voor een erfelijkheidsonderzoek naar de familielijn van de Oranjes, iets dat De Roy wel beweerde. (...) Over het DNA-onderzoek zegt de nicht van de koningin: “De suggestie dat ik bereid zou kunnen worden gevonden om aldus de persoonlijke levenssfeer van mijn familie te schenden is voor mij onaanvaardbaar, om welke reden ik de heer De Roy van Zuydewijn gevraagd heb uitdrukkelijk te verklaren dat de berichten daarover onjuist zijn.” j. Op 1 maart 2006 heeft [dhr. P. N.] een schriftelijke verklaring opgesteld die door de man in het geding is gebracht. In deze verklaring is zakelijk weergegeven onder meer opgenomen dat de vrouw DNA-materiaal aan [dhr. P. N.] heeft afgestaan en dat de man daarin geen zelfstandige bemoeienis heeft gehad. k. Op 4 maart 2006 heeft de man op zijn website onder meer het volgende geschreven: In deze update wil ik U verdere informatie aanbieden omtrent de Trix-tape. Ik heb de gewraakte tape al lang niet meer in mijn bezit – deze is uit mijn persoonlijke kluis bij bankiershuis Van Lanschot ontvreemd. (...) Mijn inzet om de Trix-tape niet aan de openbaarheid prijs te geven is onmiskenbaar, ongeacht het grote maatschappelijke belang van de inhoud. (...) Ik heb namelijk geen enkele behoefte of noodzaak het publiek (...) de ware Trix voor te schotelen. Over de DNA-kwestie kan ik kort zijn. Er wordt mij verzocht te verklaren dat Margarita geen DNA heeft afgestaan. Dat heeft ze wel en ik zie derhalve niet in waarom ik verzocht word meineed te plegen door dit te ontkennen. l. In het weekblad Weekend van 15 maart 2006 is een artikel opgenomen met de kop: Exclusief: Dit staat op de Margarita-bandjes! Het artikel besteedt aandacht aan het gesprek van 19 januari 2002. m. In het weekblad Privé van 15 maart 2006 is een artikel opgenomen met de kop: ‘TWEE MILJOEN, of ik publiceer mijn boek’ Beatrix laat zich niet door Edwin chanteren 2. In conventie vordert de vrouw – kort gezegd – na wijziging van eis en op straffe van dwangsommen het volgende: (1) de man te bevelen de geluidsopnamen en de typoscripten daarvan van het gesprek van 19 januari 2002 af te geven; (2) de man te bevelen schriftelijk opgave te doen van namen en adressen aan wie de onder (1) bedoelde geluidsopnamen en typoscripten zijn afgegeven; (3) de man te bevelen schriftelijk opgave te doen van opnamen van gesprekken (buiten het hiervoor onder (1) bedoelde gesprek) die door de vrouw buiten medeweten van haar gesprekspartners zijn gemaakt, en waarvan hij geluidsopnamen of typoscripten in zijn bezit of onder zijn opzicht heeft; (4) de man te verbieden informatie openbaar te maken die is ontleend aan het gesprek van 19 januari 2002 dan wel aan gesprekken die buiten zijn aanwezigheid door de vrouw zijn gevoerd dan wel informatie die is ontleend aan correspondentie van persoonlijke aard van de vrouw; (5) met veroordeling van de man in de kosten van dit geding. 3. Zij stelt hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende. Zij heeft zonder medeweten van haar gesprekspartner (haar tante, de koningin) het gesprek van 19 januari 2002 opgenomen. Zij heeft dit gedaan om de man te kunnen bewijzen dat zij wel degelijk hun gezamenlijke problematiek op indringende wijze met haar tante besprak. De opname is dus in eerste instantie niet gemaakt met de bedoeling het gesprek te openbaren. Pas in de loop van 2003 is de oorspronkelijke opname aan de journalisten van HP/De Tijd meegegeven ten behoeve van de onder 1a genoemde artikelenserie. Zij hebben de opnamen overgenomen op een eigen opnameapparaat en in hun opdracht is ook de tekst van de opname uitgetypt. Het gesprek betreft familieaangelegenheden en behoort tot de persoonlijke levenssfeer. Het staat de man daarom niet vrij om zonder toestemming van de vrouw de opname of het typoscript van de opname geheel of gedeeltelijk aan derden ter kennis te brengen. Tussen partijen en HP/De Tijd is indertijd de afspraak gemaakt dat de aan HP/De Tijd verstrekte informatie niet zonder de uitdrukkelijke toestemming van partijen openbaar mocht worden gemaakt. Hieruit volgt dat de man de informatie ook niet zonder toestemming van de vrouw openbaar mag maken. Dat hij voornemens is dit wèl te doen blijkt uit publicaties in de pers (zie 1c en 1d) alsmede uit uitlatingen van de man in het televisieprogramma Barend en Van Dorp van 27 februari 2006. In dit programma zegt hij dat hij de banden voor een maatschappelijk doel gaat gebruiken (zie 1h). Subsidiair – voor het geval geoordeeld wordt dat de man wel toestemming heeft de inhoud van het gesprek van 19 januari 2002 openbaar te maken – voert de vrouw aan dat zij de vrijheid heeft om die toestemming te herroepen. Ook hier geldt weer dat het informatie betreft die de persoonlijke levenssfeer van de vrouw en haar familie betreft. Op het moment dat het tussen partijen pais en vree was, was het vanzelfsprekend dat die informatie tussen hen werd gedeeld. Nu tussen partijen een verwijdering is ontstaan, en nu het in deze zaak echtelieden betreft, brengen moraal en fatsoen mee dat de man die informatie niet openbaar maakt. Bovendien hadden partijen met de destijds verzamelde informatie een gemeenschappelijk doel voor ogen en dit doel is er niet meer. Integendeel, de vrouw betreurt het dat zij het vertrouwelijk karakter van de gesprekken met haar familie heeft geschonden. Het opnemen van het gesprek zonder medeweten van haar tante – waarbij dus ook de persoonlijke levenssfeer van haar tante in het geding komt – acht zij thans onfatsoenlijk. Zij heeft er spijt van en heeft het recht van inzicht te veranderen. Dit brengt thans mee dat het haar (morele) plicht is de schade die openbaarmaking tot gevolg zou hebben te beperken. Het voorgaande geldt niet alleen voor het gesprek van 19 januari 2002 maar voor alle persoonlijke en vertrouwelijke informatie die de vrouw met de man heeft gedeeld. Het geldt dus ook voor alle andere (heimelijk) door partijen opgenomen gesprekken en voor informatie afkomstig uit brieven die de vrouw heeft geschreven of die in haar naam zijn geschreven. De vrouw kan zich weliswaar niet herinneren dat er nog andere gesprekken zijn opgenomen (de betreffende periode was voor haar emotioneel zeer belastend en verwarrend), maar zij kan dit ook niet uitsluiten. Uit de hiervoor geciteerde perspublicaties (zie 1c en 1d) blijkt immers dat sprake zou zijn van meer (heimelijk) opgenomen gesprekken. De raadsman van de man heeft dit ook bevestigd in het televisieprogramma Barend en Van Dorp van 13 maart 2006. Er dient thans een einde te worden gemaakt aan de onzekerheid hierover. De man kan niet worden gevolgd in zijn verweer dat hij de opnamen, in het bijzonder die van het gesprek van 19 januari 2002, niet in zijn bezit heeft en ze om die reden niet zou kunnen afgeven. Het verweer van de man – dat erop neerkomt dat de banden uit een kluis bij Van Lanschot Bankiers zouden zijn gestolen – is ongeloofwaardig vanwege eerdere uitlatingen in de pers (zie 1c en 1d) en vanwege de uitlatingen van de man in het televisieprogramma Barend en Van Dorp van 27 februari 2006. In dit programma heeft hij niet gezegd dat hij de banden niet (meer) in zijn bezit had. Hij heeft juist – zoals hiervoor al aangehaald – gezegd dat hij ze zou gaan gebruiken voor een maatschappelijk doel. Als er al sprake zou zijn van diefstal uit de kluis dan staat niet vast wat er precies gestolen is en wanneer. In ieder geval staat wel vast dat HP/De Tijd de oorspronkelijke opname van het gesprek van 19 januari 2002 aan partijen heeft teruggegeven; de vrouw weet echter niet waar die opname nu is. Verder staat vast dat de man in ieder geval over het typoscript beschikt; dit is hem namelijk teruggegeven door een van de toenmalige advocaten van partijen en ook de huidige raadsman van de man heeft materiaal onder ogen gehad (zie 1d). Tot slot voert de vrouw aan dat de man in de proceskosten moet worden veroordeeld. Nu hij niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt heeft zij extra (advertentie)kosten moeten maken. 4. De man heeft tegen de vordering in conventie – samengevat weergegeven – het volgende verweer gevoerd. Door inmenging van het koninklijk huis en de staat, zijn partijen ernstig tegengewerkt in het opbouwen van hun leven. Zo is er veelvoudig inbreuk gemaakt op hun privacy, is hun huwelijk tegengewerkt en is de reputatie van de man kapot gemaakt. Partijen hebben dit samen aan de kaak gesteld. In dit kader is ook het gesprek van 19 januari 2002 door de vrouw op haar initiatief opgenomen. Het is dus ook haar tape die zij kwijt is. De vorderingen in conventie berusten op los zand. De mededelingen in Privé (zie 1d) zijn onjuist. De man heeft niet aan de totstandkoming van dit artikel meegewerkt. Voorafgaand aan dit kort geding heeft de man al laten weten, onder meer in zijn brief van 24 februari 2006 (zie 1g) en op zijn website (zie 1k), dat hij in het geheel niet van plan is iets van het gesprek van 19 januari 2002 openbaar te maken. Verder heeft hij verklaard dat de banden niet in zijn bezit zijn. De vrouw heeft dan ook geen (spoedeisend) belang bij haar vorderingen. De vordering tot afgifte van de band met het gesprek van 19 januari 2002 kan niet worden toegewezen omdat hij die band niet heeft. Hij beschikt in ieder geval niet over de originele band. De originele banden èn de typoscripten lagen opgeborgen in een kluis bij Van Lanschot Bankiers en zijn daar verdwenen. De vordering tot opgave van personen aan wie de betreffende opname is afgegeven verbaast de man. De vrouw heeft de opnames immers zelf met grote gretigheid verspreid, daarmee het risico nemend dat derden er misbruik van zouden maken. De man heeft in zijn brief van 24 februari 2006 (zie 1g) al opgave gedaan van diegenen die – voor zover hij zich herinnert – beschikten over de opname. Hij heeft toen de namen van twee advocaten genoemd. Ter zitting heeft hij hier nog de naam van een derde advocaat aan toegevoegd. Verder beschikt ook HP/De Tijd vermoedelijk nog over de opname en hetzelfde geldt voor het weekblad Weekend; dit blijkt immers uit een op 15 maart 2006 in dit blad verschenen artikel (zie 1l) met de kop: Exclusief: Dit staat op de Margarita-bandjes!. De vordering tot het doen van opgave van de door de vrouw opgenomen andere gesprekken kan evenmin worden toegewezen. Niet duidelijk is wat de grondslag is van de vordering. De vrouw vraagt de man als haar geheugen te fungeren. Het gaat om zoveel opnames van zoveel gesprekken dat het onmogelijk is een exacte lijst te produceren. De vrouw nam een tijdlang alle gesprekken op die zij voerde, zelfs de bestellingen bij de bakker. Wat de man zich nog weet te herinneren is dat zij onder meer gesprekken met medewerkers van justitie, de RVD en de ombudsman heeft opgenomen alsmede gesprekken met een groot aantal familieleden. Weliswaar is deze vordering door de raadsman van de vrouw toegespitst op die opgenomen gesprekken waarvan de man over de banden beschikt, maar de vordering is daarmee nog steeds te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. Het gaat om tientallen banden; bovendien kunnen er op die banden gesprekken staan waarvan de man het bestaan niet eens afweet. De vordering de man te verbieden informatie openbaar te maken uit het gesprek van 19 januari 2002, dan wel uit andere gesprekken, dan wel afkomstig uit correspondentie van de vrouw kan ook niet worden toegewezen. Deze vordering is te ruim en te onbepaald. De vrijheid van meningsuiting brengt mee dat het niet mogelijk is een algemeen verbod voor de toekomst te geven om bepaalde uitlatingen te doen. De man zou hierdoor monddood worden gemaakt. Het argument van de vrouw dat het openbaar maken van deze informatie haar privacy zal schaden is onvoldoende concreet. Er zal immers van geval tot geval een belangenafweging moeten worden gemaakt tussen de privacy van de vrouw en de vrijheid van meningsuiting van de man. De vrouw blijft dan aangewezen op toetsing achteraf. Bovendien is de vrouw een ‘public figure’ en heeft zij zelf de publiciteit gezocht. Voor zover deze vordering het gesprek van 19 januari 2002 betreft heeft de man al toegezegd van dit gesprek niets openbaar te maken. 5. In reconventie vordert de man – kort gezegd – op straffe van dwangsommen: (1) de vrouw te verbieden om onrechtmatige mededelingen te doen over de man bestaande uit: (a) de mededeling dat de man aan de vrouw zou hebben voorgesteld een schikking te treffen inhoudende dat de man € 2.000.000,- zou ontvangen in ruil voor zijn bereidheid af te zien van publicatie van de geluidsbanden dan wel van het door hem aangekondigde boek of welke tegenprestatie dan ook; (b) de mededeling dat de vrouw bekend is met een dergelijk aanbod en (c) de mededeling dat de vrouw nimmer DNA-materiaal heeft afgestaan; (2) de vrouw te veroordelen tot het uitgeven van een persbericht en het plaatsen van een annonce in de Telegraaf waarvan de tekst is opgenomen in de aan dit vonnis gehechte akte houdende vordering in reconventie. (3) de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding. 6. Hij stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat de vrouw in het openbaar feitelijk onjuiste en jegens de man onrechtmatige uitlatingen heeft gedaan (of door de RVD heeft laten doen). Op 28 februari 2006 (zie 1i) heeft zij via haar raadsman laten weten dat zij nooit DNA-materiaal heeft afgestaan voor een erfelijkheidsonderzoek in haar familie. Daaraan voorafgaand heeft haar raadsman de man in zijn brief van 14 februari 2006 (zie 1f) gesommeerd zijn verklaring terzake van de DNA-kwestie te herzien. Uit door de man in het geding gebrachte verklaringen, onder andere van DNA-onderzoeker [dhr. P. N.] (zie 1j), blijkt echter dat de vrouw wel degelijk vrijwillig DNA-materiaal heeft afgestaan. Zij heeft dit ook aan zeer veel personen verteld en van één van die personen is een verklaring in het geding gebracht. Door thans niet te verklaren dat zij wèl DNA-materiaal heeft afgestaan, is in de media en bij het grote publiek de onjuiste indruk gewekt dat de man een leugenaar is. Hij heeft er daarom groot belang bij dat op dit punt publiekelijk duidelijkheid wordt geschapen. Verder is in de media het bericht opgedoken dat de koninklijke familie een schikkingsvoorstel van de man heeft verworpen. Dit voorstel zou inhouden dat de man tegen betaling van € 2.000.000,- geen bandopnames of andere informatie over de koninklijke familie zou openbaren. De man heeft dit voorstel nooit gedaan. Nu de berichten zijn bevestigd door de RVD moet het wel zo zijn dat de vrouw hierachter zit. Door de berichten hierover in de media wordt de man als chanteur en oplichter afgeschilderd, hetgeen zeer schadelijk is voor zijn reputatie en waardoor hij schade lijdt. Ook hier geldt dat hij er een groot belang bij heeft dat deze onrechtmatigheid wordt rechtgezet. Het gevorderde persbericht en de annonce in De Telegraaf kunnen als een passende vorm van schadevergoeding worden aangemerkt, aldus de man. 7. De vrouw heeft tegen de vordering in reconventie – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat zij nimmer enige uitlating heeft gedaan over een schikkingsvoorstel. Zij kan dan ook niets terugnemen. Er zijn overigens wel contacten tussen de raadslieden van partijen geweest. Wel is juist dat hierbij geen bedragen, laat staan het bedrag van € 2.000.000,- zijn genoemd. De RVD treedt alleen op ten behoeve van het koninklijk huis en de vrouw maakt hiervan geen deel uit. Mededelingen van de RVD kunnen haar dus niet worden aangerekend. De man had overigens in het televisieprogramma Barend en Van Dorp van 27 februari 2006 een uitgelezen kans de geruchten over schikkingsonderhandelingen de kop in te drukken (dit werd immers direct aan hem gevraagd), maar dit heeft hij nagelaten (zie 1h). De DNA-kwestie vindt zijn oorsprong in het artikel in de Telegraaf van 30 december 2005 (zie 1c). In dit artikel wordt vermeld dat de vrouw DNA-materiaal zou hebben afgestaan (door het afstaan van een haarlok, speeksel en een kledingstuk) om zodoende te bewijzen dat [de koningin] niet het wettige staatshoofd is. Omdat de raadsman van de vrouw aanvankelijk niet wist wie de bron van dit verhaal was, en niet kon uitsluiten dat de man dit was, heeft hij dit als onderdeel in zijn sommatiebrief opgenomen (zie 1f). Vervolgens heeft de man de betreffende sommatiebrief op zijn website geplaatst (zie 1g), waardoor de publiciteit over de DNA-kwestie geheel aan hem is te wijten. Overigens blijkt uit niets dat de man over deze kwestie publiekelijk aan de schandpaal wordt genageld. Verder is van belang dat de vrouw uitdrukkelijk ontkent dat zij vrijwillig DNA-materiaal heeft afgestaan. Zij kan zich [dhr. P. N.] slechts vaag herinneren. Ook hier geldt dat zij in de betreffende periode onder grote psychische druk stond. De man heeft tot op heden onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw wèl vrijwillig DNA-materiaal zou hebben afgestaan. De verklaring van [dhr. P. N.] – die geen DNA-deskundige is – en die de man hiertoe in het geding heeft gebracht (zie 1j), is onaannemelijk. Instituten in Nederland die DNA-onderzoek verrichten, werken alleen op basis van expliciete schriftelijke toestemming van de betrokkene. Iemand die vrijwillig DNA afstaat ten behoeve van een onderzoek, zal dit doen door middel van het afstaan van wangslijm (en dit is iets anders dan speeksel) of bloed, omdat alleen dan een betrouwbare uitkomst is gegarandeerd. Als [dhr. P. N.] al in het bezit zou zijn van het DNA-materiaal, dan duidt de wijze waarop hij dit heeft verkregen er juist op dat de vrouw dit niet vrijwillig heeft afgestaan. Tot slot geldt dat het tussen (gewezen) echtgenoten onbehoorlijk is iemand te dwingen zichzelf in verlegenheid te brengen, aldus de vrouw. Beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie: 8. Partijen zijn in het verleden gezamenlijk opgetrokken in hun strijd tegen de koninklijke familie en in hun strijd tegen bestuurlijke instanties en autoriteiten. Zij hebben allerlei informatie, ook van vertrouwelijke aard, met elkaar gedeeld. Zij hebben gezamenlijk brieven geschreven en tenminste één gesprek (dat van 19 januari 2002) is heimelijk opgenomen. Verder is gezien de stellingen van de man, die onvoldoende zijn betwist door de vrouw, aannemelijk dat ook een aantal andere gesprekken heimelijk is opgenomen. Bovendien hebben partijen samen de publiciteit gezocht en gekregen (HP/De Tijd, Barend en Van Dorp en Nova). Inmiddels trekken partijen niet meer gezamenlijk op en heeft de vrouw het vertrouwen in de man verloren. De vrouw heeft spijt van wat er is gebeurd en wil de publiciteit daarover beperken. Zij doet daarbij onder meer een beroep op regels van moraal en fatsoen. De man zoekt de publiciteit met als inzet zijn rehabilitatie. Hoe echtelieden, nadat hun huwelijk feitelijk is opgebroken, met elkaar dienen om te gaan wordt mede bepaald door regels van moraal, fatsoen en goede smaak, doch deze regels nopen de rechter eerst tot ingrijpen wanneer de ene echtgenoot jegens de andere onrechtmatig handelt. In het algemeen is het niet onrechtmatig om hetgeen in het huwelijk door echtelieden aan elkaar is toevertrouwd, na het opbreken van het huwelijk openbaar te maken, ook niet wanneer een van de echtgenoten er spijt van heeft dat die informatie is verstrekt. De ene echtgenoot kan na het opbreken van het huwelijk de ander niet het zwijgen opleggen. Wel kan het schenden van de persoonlijke levenssfeer van de ander onder omstandigheden onrechtmatig jegens die ander zijn. Daartoe dient een afweging van belangen plaats te vinden. In conventie voorts: 9. Op 19 januari 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de vrouw en de koningin. De vrouw heeft het gesprek heimelijk opgenomen. De man heeft ter zitting erkend dat de band met die opname haar toebehoort. Inmiddels heeft de vrouw spijt van die opname (zij acht wat zij gedaan heeft achteraf onfatsoenlijk) en zij wil de schadelijke gevolgen hiervan, zowel voor haarzelf als voor haar gesprekspartner, zoveel mogelijk beperken. Een van haar vorderingen is dan ook de man te verbieden informatie openbaar te maken die is ontleend aan het bewuste gesprek. Voor de vraag of deze vordering kan worden toegewezen, dient het recht van de vrouw op bescherming van haar persoonlijke levenssfeer te worden afgewogen tegen de vrijheid van meningsuiting van de man. Nu het een persoonlijk en vertrouwelijk gesprek betrof tussen twee familieleden, weegt het privacybelang van de vrouw zwaar. Daar komt bij dat het in het belang van de vrouw is dat de privacy van de koningin wordt meegewogen. De vrouw heeft die privacy geschonden en zij wil thans het vertrouwen herstellen. Ook al heeft zij in het verleden de opname aan derden ter beschikking gesteld, zij mag hierover van mening veranderen. Voorts is tot op heden niet gebleken dat het openbaar maken van (gedeelten van) het gesprek een maatschappelijk belang zou dienen, de man heeft ook nagelaten te specificeren wat dit belang zou zijn. Dat zowel de vrouw als haar gesprekspartner als ‘public figures’ kunnen worden aangemerkt, zoals de man nog heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. In de beslotenheid van hun eigen omgeving hebben zij immers net als ieder ander recht op privacy. De conclusie tot zover is dat de belangen van de vrouw zwaarder wegen dan het recht op vrijheid van meningsuiting van de man zodat het openbaar maken van (gedeelten van) het gesprek van 19 januari 2002 onrechtmatig is jegens de vrouw. Vordering (4) is derhalve toewijsbaar voor zover deze vordering zich richt op dit bewuste gesprek. Dat de man ter zitting (en op zijn website) heeft toegezegd niets van dit gesprek openbaar te maken, staat niet aan toewijzing van dit gedeelte van de vordering in de weg. In het televisieprogramma Barend en Van Dorp van 27 februari 2006 heeft hij immers verklaard het betreffende gesprek wèl aan de openbaarheid te willen prijsgeven (zie 1h). De vrouw kan dan ook – ondanks de toezegging van de man – geacht worden een belang te hebben bij een verbod op straffe van een dwangsom. Gezien de belangstelling van de media voor de opname en/of de typoscripten komt de hoogte van de gevorderde dwangsom niet onredelijk voor. 10. Uit hetgeen hiervoor in 9 is overwogen volgt dat de man de geluidsopnamen en de daarvan gemaakte typoscripten van het gesprek van 19 januari 2002 ter beperking van mogelijke schade dient af te geven. Hij heeft echter uitdrukkelijk ontkend deze in zijn bezit te hebben. Weliswaar bevreemdt het de voorzieningenrechter – gezien de onder 9 aangehaalde uitlating van de man in het televisieprogramma Barend en Van Dorp – dat de man ontkent dat hij iets van het bewuste gesprek in zijn bezit heeft, maar onvoorwaardelijke toewijzing van vordering (1) zal vanwege de oncontroleerbaarheid tot onoplosbare executiegeschillen leiden. De achterliggende gedachte van deze vordering is dat de man niets uit het gesprek van 19 januari 2002 mag openbaren en/of dat hij hiermee met effect kan dreigen. Aan deze gedachte wordt voorshands voldoende tegemoetgekomen door toewijzing van de vordering in voorwaardelijke vorm in combinatie met toewijzing van vordering (4) zoals hiervoor onder 9 overwogen. Wanneer de man de geluidsopnamen en/of typoschripten van het gesprek van 19 januari 2002 (weer) ter beschikking heeft, dient hij deze onmiddellijk aan de vrouw af te geven. De aan deze voorwaardelijke veroordeling te verbinden dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. 11. Aan de vordering om schriftelijk opgave te doen van diegenen aan wie geluidsopnamen en/of typoscripten van het gesprek van 19 januari 2002 zijn afgegeven, is door de man tenminste gedeeltelijk voldaan. Voor zover hij zich kan herinneren zijn de opnamen afgegeven aan de journalisten van HP/De Tijd en aan een drietal ter zitting bij naam genoemde advocaten. De vordering is zo geformuleerd dat de man ook dient op te geven aan wie de geluidsbanden van dat gesprek (of kopieën of typoscripten daarvan) door de vrouw zijn afgegeven. De man heeft aangevoerd dat de vrouw, toen zij nog samen met de man optrok, de opnamen aan (volgens de man een groot aantal) anderen ter beschikking heeft gesteld, heeft laten horen of erover heeft verteld. Nu de vrouw die stelling onvoldoende heeft weersproken, moet daarvan vooralsnog worden uitgegaan. Onder deze omstandigheden wordt de opgave van de man zoals ter zitting gedaan voorshands voldoende geacht. Vordering (2) is dan ook niet toewijsbaar. Op grond van de voorwaardelijke veroordeling zoals hiervoor besproken, is de man overigens niet gerechtigd geluidsopnamen en/of typoscripten van het gesprek van 19 januari 2002 alsnog aan derden ter beschikking te stellen. Hij dient deze immers, zodra hij er de beschikking over krijgt, aan de vrouw af te geven. 12. Wat betreft de vordering onder (3) die inhoudt de man te bevelen schriftelijk opgave te doen van alle andere door de vrouw heimelijk opgenomen gesprekken, voor zover de banden hiervan in zijn bezit zijn, geldt het volgende. De man heeft ter zitting (zie bladzijde 10 van de pleitnota van mr. De Vos) al een groot aantal namen genoemd van personen met wie de vrouw indertijd heimelijk opgenomen gesprekken heeft gevoerd. Niet valt in te zien op welke rechtsgrond de man thans gedwongen zou kunnen worden nog meer namen te noemen. Wel kan onder omstandigheden het openbaar maken van de banden die de man in zijn bezit heeft, of het citeren hieruit, onrechtmatig gedrag van de man opleveren, zowel jegens de vrouw als jegens haar gesprekspartners. 13. Resteert de bespreking van vordering (4) voor zover deze vordering niet het gesprek van 19 januari 2002 betreft. Terecht is door de man aangevoerd dat dit gedeelte van de vordering te weinig concreet is om te kunnen worden toegewezen. Zoals reeds onder 8 overwogen, is in zijn algemeenheid het citeren uit of vertellen over gesprekken die in het verleden hebben plaatsgevonden niet onrechtmatig, ook niet wanneer die gesprekken hebben plaatsgevonden tussen echtelieden van wie het huwelijk inmiddels is opgebroken. Door toewijzing van deze vordering zou de man het zwijgen worden opgelegd. Hij is nu eenmaal uit op rehabilitatie en hij heeft binnen de grenzen van de wet het recht om vrijuit te spreken. Overigens zou het openbaar maken van correspondentie van persoonlijke aard van de vrouw (van door haar geschreven en/of ondertekende brieven) in strijd kunnen komen met het briefgeheim, maar dit onderdeel van de vordering is te algemeen gesteld om te kunnen toewijzen. Niet uit te sluiten is immers dat de vrouw de inhoud van de brieven reeds aan de man heeft kenbaar gemaakt. Het voorgaande neemt niet weg dat in bepaalde gevallen het openbaar maken van informatie ontleend aan gesprekken, die buiten aanwezigheid van de man door de vrouw zijn gevoerd of informatie ontleend aan correspondentie, onrechtmatig kan zijn. Of dat zo is kan echter slechts van geval tot geval worden beoordeeld. Vordering (4) zal dus, voor zover deze vordering niet het gesprek van 19 januari 2002 betreft, worden afgewezen. 14. Tot slot heeft de vrouw nog gesteld dat de man – met name omdat hij geen bekende woon- of verblijfplaats heeft en geen domicilie bij zijn raadsman heeft willen kiezen – in de kosten van dit geding moet worden veroordeeld. Zij zou ten onrechte worden belast met € 307,48 aan advertentiekosten. Nu het hebben van een vaste woon- of verblijfplaats of het kiezen van een domicilie niet als een (wettelijke) verplichting kan worden aangemerkt, vormt het standpunt van de vrouw onvoldoende aanleiding om af te wijken van de regel dat bij een geschil tussen echtelieden de proceskosten worden gecompenseerd. In reconventie voorts: 15. De vorderingen in reconventie richten zich in hoofdzaak op twee onderdelen, namelijk op de vermeende schikking tussen de man en (de familie van) de vrouw en op de vraag of de vrouw vrijwillig DNA-materiaal heeft afgestaan. 16. De man heeft in dit geding – gezien de uitdrukkelijke ontkenning van de vrouw – onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de berichten die in de media zijn verschenen over een schikking van haar afkomstig zijn. Zij kan er dan ook niet toe worden veroordeeld deze mededeling niet langer te doen of te rectificeren. De enkele stelling van de man dat de RVD het bericht heeft bevestigd, is onvoldoende, nu voorshands niet is gebleken van een (formele) band tussen de vrouw en de RVD. Bovendien valt gezien het verweer van de vrouw niet zonder meer uit te sluiten dat in het kader van de ophanden zijnde echtscheiding tussen partijen inderdaad onderhandelingen zijn gevoerd, al is door de raadsman van de vrouw erkend dat hierbij geen bedragen, laat staan het bedrag van € 2.000.000,- zijn genoemd. Tenslotte heeft de man een mogelijkheid om zelf de geruchten over een schikking te ontkennen, niet aangegrepen. Hij heeft immers op een vraag in het televisieprogramma Barend en Van Dorp van 27 februari 2006 (zie 1h) of er een schikkingsvoorstel is gedaan van € 2.000.000,- geantwoord dat hij daar op dit moment geen uitspraak over kan doen en dat dat gerespecteerd moet worden. 17. Verder heeft de vrouw gemotiveerd ontkend dat zij op vrijwillige basis DNA-materiaal heeft afgestaan. Zij heeft deze ontkenning ook publiekelijk kenbaar gemaakt. Het gaat in deze procedure in de eerste plaats om de vraag of de man een (spoedeisend) belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening dat de vrouw niet meer mag verklaren dat zij nimmer DNA-materiaal heeft afgestaan en dat zij die verklaring in de vorm van een persbericht en in De Telegraaf publiekelijk zou moeten doen. Vooralsnog wordt geoordeeld dat de man dit belang niet heeft. Terecht heeft de vrouw hierover aangevoerd dat de man over deze kwestie door de media niet aan de schandpaal wordt genageld. Ook blijkens de verklaring van [dhr. P. N.] staat de man geheel buiten de DNA-kwestie. Deze kwestie is voor het eerst aan de orde gesteld in De Telegraaf van 30 december 2005 (zie 1c). De man was naar eigen zijn zeggen niet de bron van dit artikel. Door vervolgens wel de sommatiebrief van de raadsman van de vrouw op zijn website te openbaren, in welke brief de DNA-kwestie aan de orde is gesteld, heeft de man zelf verdere publiciteit uitgelokt. Onder deze omstandigheden heeft hij er in redelijkheid geen belang bij dat de vrouw zich publiekelijk over deze zeer privacy gevoelige kwestie uitlaat. Om deze reden kan het antwoord op de vraag of de vrouw wel of niet vrijwillig DNA-materiaal heeft afgestaan in het midden blijven. 18. De conclusie is dat alle vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen. De proceskosten zullen tussen partijen, nu zij echtelieden zijn, worden gecompenseerd als na te melden. BESLISSING IN KORT GEDING De voorzieningenrechter: In conventie : 1. Verbiedt de man informatie ontleend aan het onder 1b genoemde gesprek van 19 januari 2002 openbaar te maken, geheel dan wel gedeeltelijk, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- voor elke overtreding van dit verbod. 2. Gebiedt de man om zodra hij kan beschikken over de geluidsband van het onder 1b genoemde gesprek van 19 januari 2002 en/of kopieën en/of typoschripten daarvan deze telkens af te geven aan de procureur van de vrouw op straffe van verbeurte van telkens een dwangsom van € 10.000, per dag met een maximum van telkens € 100.000,-. 3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. 4. Wijst het meer of anders gevorderde af. In reconventie : 5. Weigert de gevraagde voorzieningen. In conventie en in reconventie: 6. Compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Gewezen door de vice-president mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter in kort geding in de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 13 april 2006, in tegenwoordigheid van de griffier. Coll.: