Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1869

Datum uitspraak2006-04-07
Datum gepubliceerd2006-04-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1767 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Komt betrokkene terecht niet in aanmerking voor deelname aan de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en ANW?


Uitspraak

05/1767 AOW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (Marokko) (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2005, 03/2808 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de Svb), Datum uitspraak: 7 april 2006 I. PROCESVERLOOP Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder de Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank. Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2006, waar partijen – de Svb met voorafgaand bericht – niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN De Svb heeft met ingang van 1 juni 2001 een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aan appellante toegekend in verband met het overlijden van haar echtgenoot. In juni 2002 heeft appellante zich bij de Svb aangemeld voor de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en ANW. De Svb heeft appellante bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 19 mei 2003 medegedeeld dat zij niet bevoegd is deel te nemen aan de vrijwillige verzekering omdat aanmelding moet plaatsvinden binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering en appellante in het jaar voorafgaand aan de aanvraag niet verplicht verzekerd is geweest voor de AOW en de ANW. De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij deel wil nemen aan de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en de ANW. De Raad overweegt als volgt. Ingevolge de artikelen 34, 35 en 36 van de AOW en 63, 63a en 63b van de ANW is vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en ANW alleen mogelijk in aansluiting op een periode van verplichte verzekering ingevolge die wetten. Aanmelding moet plaatsvinden binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering. Op grond van artikel 6 van de AOW en artikel 13 van de ANW is verplicht verzekerd degene die ingezetene is dan wel geen ingezetene is doch die ter zake van in Nederland verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Nu appellante nimmer in Nederland heeft gewoond of gewerkt, kan zij op grond van deze artikelen niet geacht worden verplicht verzekerd te zijn geweest ingevolge de AOW en ANW. Aan de kring van verzekerden voor de AOW en ANW is uitbreiding gegeven in het Koninklijk besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 24 december 1998, Stbl. 746. De Raad stelt vast dat appellante in het jaar voorafgaand aan de aanvraag evenmin op grond van enige bepaling van dit besluit verplicht verzekerd is geweest ingevolge de AOW en ANW. Anders dan appellante stelt is zij voorts niet op grond van het gewijzigde verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko verplicht verzekerd geweest. Uit het voorgaande volgt dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor deelname aan de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en ANW. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 april 2006. (get.) H.J. Simon. (get.) C.D.A. Bos. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden. RG