Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1953

Datum uitspraak2006-03-30
Datum gepubliceerd2006-04-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/630 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek om herziening.


Uitspraak

05/630 AW U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, om herziening van de uitspraak van de Raad van 9 december 2004, nr. 03/2641 AW. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Verzoeker heeft bij ongedateerde brief, bij de Raad ingekomen op 26 januari 2005, verzocht om herziening van de hierboven vermelde uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in de uitspraak van 9 december 2004 en hierna aangeduid als gedaagde, is op het verzoekschrift gereageerd bij brief van 5 april 2005. Het verzoek is behandeld ter zitting van 2 maart 2006, waar verzoeker in persoon is verschenen. Namens gedaagde is verschenen mr. A.H. Beijer, werkzaam bij gedaagdes ministerie. II. MOTIVERING 1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet, in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. 2. Bij uitspraak van 9 december 2004 heeft de Raad geoordeeld dat het besluit van gedaagde van 19 juli 2002, waarbij gedaagde zijn besluit van 4 december 2001 heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden. Bij dat besluit van 4 december 2001 heeft gedaagde aan verzoeker medegedeeld dat hem maximaal 65 uren vakantieverlof uitbetaald kunnen worden. 3. Verzoeker stelt in zijn verzoek dat de Raad in de uitspraak van 9 december 2004 onvoldoende is ingegaan op hetgeen hij in zijn brieven en ter zitting in zijn pleitnota naar voren heeft gebracht. Tevens brengt verzoeker uitgebreid naar voren dat bij zijn buitendienststelling in 1992 en zijn ontslag in 2000 sprake was van wantoestanden, waarover hij nog steeds een oordeel van de Raad wil hebben. Voorts voert verzoeker aan dat de Raad voorbijgegaan is aan zijn op het Algemeen Rijksambtenarenreglement gebaseerde stelling dat een ambtenaar niet de dupe mag worden van wijzigingen in de regelgeving. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De Raad stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Raad het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als onder 1. bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. 4.2. De Raad stelt vast dat hetgeen verzoeker in zijn verzoekschrift en ter zitting heeft aangevoerd in wezen reeds in de eerdere procedures aan de orde is gesteld of door verzoeker aan de orde had kunnen worden gesteld. Het betoog van verzoeker is uiteindelijk gebaseerd op zijn overtuiging dat de uitspraak van de Raad van 9 december 2004 onvolledig gemotiveerd en inhoudelijk onjuist is. Nieuwe feiten of omstandigheden, die aan verzoeker vóór de uitspraak van 9 december 2004 niet bekend waren of konden zijn, maar die hem daarna bekend zijn geworden, zijn door verzoeker niet naar voren gebracht. 4.3. Dit brengt de Raad tot het oordeel dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd niet voldoet aan het in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb neergelegde vereiste dat feiten of omstandigheden moeten blijken, die bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. 5. Nu niet is voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb gegeven maatstaven voor herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak, dient het verzoek om herziening te worden afgewezen. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Wijst het verzoek om herziening af. Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. K.J. Kraan en mr. A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2006. (get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers. (get.) O.C. Boute. HD 30.03