Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1966

Datum uitspraak2006-04-14
Datum gepubliceerd2006-04-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/700227-05 en 10/702366-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft op 15 oktober 2005 getracht een motoragent van de Regiopolitie Rotterdam Rijnmond van het leven te beroven door op de snelweg meermalen met zijn auto in te rijden op de motoragent. De motoragent kwam ten val en raakte daarbij zeer ernstig gewond. Zijn linker onderbeen moest worden geamputeerd. Daarnaast had het slachtoffer allerlei botbreuken en er ontstonden diverse complicaties tijdens de langdurige ziekenhuisopname. Verdachte heeft zich niet bekommerd om het slachtoffer en is doorgereden. De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake is van een poging tot moord. Naast de poging tot doodslag wordt verdachte ook veroordeeld voor twee vermogensdelicten, een bedreiging en vuurwapenbezit. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat het slachtoffer van de poging tot doodslag een motoragent betreft die ernstig gewond is geraakt tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn werk. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van 7 jaar.


Uitspraak

Parketnummers van de berechte zaken: [nummer] en [nummer] Datum uitspraak: 14 april 2006 Tegenspraak VONNIS van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen: [naam verdachte], geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats], ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in P.I. Vught, Huis van Bewaring Nieuw Vosseveld 1 GEV te Vught. Raadsman: mr. G. Szegedi, advocaat te Rotterdam. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 april 2006. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. Van de dagvaardingen zijn kopieën, aangeduid als A1 tot en met A4, als bijlagen aan dit vonnis gehecht. Deze bijlagen maken deel uit van dit vonnis. VOEGING Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte zich verzet tegen voeging van de tegen verdachte bij afzonderlijke dagvaardingen onder laatstgenoemde parketnummers aangebrachte zaken. De raadsman heeft betoogd dat de zaak met parketnummer [nummer] met name vermogensdelicten betreft terwijl de ten laste gelegde feiten onder parketnummer [nummer] van veel ernstiger aard zijn. De raadsman heeft voorts betoogd dat het bij een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten van belang is om te weten hoe de rechtbank tegen het ernstige feit, te weten de poging moord, aankijkt ten opzichte van de overige delicten. De rechtbank heeft de voeging van de zaken tegen verdachte, welke onder bovengenoemde parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen zijn aangebracht, bevolen, nu deze zaken dezelfde verdachte betreffen, er verband bestaat tussen de ten laste gelegde feiten op beide dagvaardingen en voeging in het belang van het onderzoek is. DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. De Kort heeft gerequireerd tot: - de bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde feiten van parketnummer [nummer] en de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten van parketnummer [nummer]; - de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest. TEN AANZIEN VAN PARKETNUMMER [nummer] VRIJSPRAAK De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen biedt om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 1 ten laste gelegde feit van parketnummer [nummer], de op 7 september 2005 gepleegde diefstal door middel van braak te Waddinxveen. Van dat feit wordt verdachte vrijgesproken. BEWEZENVERKLARING Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde van parketnummer [nummer] heeft begaan op die wijze dat: 2. hij in de periode van 13 oktober 2005 tot en met 15 oktober 2005 te Rotterdam en/of Rhoon op verschillende tijdstippen, een auto Honda Accord, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen telkens wist, dat het een door diefstal, verkregen goed betrof; 3. hij op 20 oktober 2005 te Vlaardingen een goed, te weten een auto Peugeot 307, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wist, dat het een door diefstal, verkregen goed betrof; 4. hij op 16 oktober 2005 te Spijkenisse [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een deur van de woning van die [naam slachtoffer] ingetrapt en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik schiet je alsnog door je kop", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. BEWIJSMOTIVERING De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen. De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van de bedreiging van [naam slachtoffer], ten laste gelegd onder feit 4 van parketnummer [nummer], het zich in het dossier bevindend bewijs onvoldoende is om tot bewezenverklaring te komen. Dit verweer wordt verworpen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is op grond van de verklaring van aangeefster, getuigenverklaringen (zie de verklaring van [naam getuige 1] en de buurvrouw van aangeefster, mevrouw [naam getuige 2]) en het proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent E.M. Keizer, de bedreiging van aangeefster door verdachte voldoende vastgesteld. TEN AANZIEN VAN PARKETNUMMER [nummer] VRIJSPRAAK De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet primair van parketnummer [nummer] ten laste gelegde feit, de poging moord, heeft begaan. De rechtbank overweegt daarbij het volgende. Op 15 oktober 2005 rond 20.30 uur reed verdachte als bestuurder in een zilvergrijze Honda Accord. Verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs. De auto was enkele dagen tevoren aan verdachte ter beschikking gesteld door een vriend van hem. Verdachte wist dat die vriend niet op rechtmatige wijze aan de auto was gekomen; die vriend had de auto enkele maanden eerder aan verdachte laten zien kort nadat de auto was gestolen. De auto was door die vriend voorzien van andere kentekenplaten. Bovendien vermoedde verdachte dat die vriend met behulp van deze auto strafbare feiten had gepleegd. Nadat verdachte in Capelle aan den IJssel was geweest reed hij over de snelweg A15 naar de gemeente Ouddorp. Verdachte reed harder dan de ter plaatse toegestane snelheid van 100 kilometer per uur. Verdachte reed afwisselend op de linker, middelste en daarna rechterrijstrook van de weg. Op de weg bevonden zich nog enkele andere auto’s. Motoragent [naam agent] reed op een herkenbare politiemotor in herkenbare politiekleding. De verlichting van de motor brandde. Aan de voorzijde van de door [naam agent] bestuurde motor brandde het stopbord met afwisselend de tekst ‘stop/politie’ in het rood. [naam agent] haalde de auto die verdachte bestuurde in op het moment dat verdachte op de rechterrijstrook reed. [naam agent] gebruikte hierna het rechterknipperlicht van de motor en is hierna voor verdachte gaan rijden. [naam agent] maakte vervolgens met zijn rechterhand een beweging naar de vluchtstrook. Verdachte begreep dat het de bedoeling was dat hij naar de vluchtstrook ging en daar zou stoppen. Hieraan heeft hij niet voldaan. Verdachte vreesde dat hij zou worden aangehouden in verband met de onrechtmatige herkomst van de auto en eventueel daarmee gepleegde strafbare feiten. [naam agent] is vervolgens één baan naar links gegaan en op de middelste rijstrook gaan rijden. Verdachte verklaart dat hij hierop probeerde vóór de motoragent te gaan rijden, door hem rechts in te halen. Uit de getuigenverklaringen die zijn afgelegd door andere weggebruikers blijkt dat verdachte de auto naar links heeft gestuurd en daarbij motoragent [naam agent] heeft geraakt. Getuige [naam getuige 3] verklaart dat hij de gedachte had dat de Honda (de door verdachte bestuurde auto) rechts de motorrijder in moest hebben gehaald. Hij zag echter dat de auto de motorrijder raakte. Vast staat dat de door verdachte bestuurde auto de door motoragent [naam agent] bestuurde motor raakte en dat [naam agent] hierdoor uit balans raakte. [naam agent] stuurde de motor naar links en trachtte de motor recht te zetten. Verdachte zag ook dat [naam agent] niet stabiel meer was en afremde. Verdachte stuurde de door hem bestuurde auto scherp naar rechts. Vervolgens zag verdachte een mogelijkheid om voor [naam agent] te komen en stuurde de auto scherp naar links. Verdachte reed schuin over de weg van rechts naar links. [naam agent] reed nog op de middelste rijstrook. Door deze manoeuvre reed de auto af op de motor van [naam agent]. De auto raakte met de linkervoorkant de motor. Hierdoor kwam [naam agent] ten val. [naam agent] is hierbij op de linkerrijstrook terechtgekomen en onder de vangrail geschoven. Het letsel dat [naam agent] heeft opgelopen is rechtstreeks gevolg van de val en de directe gebeurtenissen daarna. Verdachte is na de tweede confrontatie met [naam agent] wederom naar rechts gereden en vervolgens met verhoogde snelheid wederom naar links uitgeweken. Hierbij haalde de verdachte de voor hem rijdende auto’s in. Kort hierna is verdachte van de snelweg afgegaan. Volgens vaste rechtspraak is voor een bewezenverklaring van voorbedachte rade nodig dat de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (zie onder meer HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605). Uit de hiervoor omschreven gang van zaken kan niet blijken dat in deze zaak aan het vereiste van voorbedachte raad is voldaan. De bedoeling van verdachte was zo snel mogelijk weg te komen. Verdachte heeft geen tijd gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit. Door de combinatie van het tijdsverloop van slechts enkele seconden en de door verdachte gevoelde noodzaak te ontkomen aan een staandehouding, heeft voor verdachte geen gelegenheid bestaan over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het impliciet primair ten laste gelegde, poging tot moord. BEWEZENVERKLARING Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde van parketnummer [nummer] heeft begaan op die wijze dat: 1. hij op 15 oktober 2005 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam agent], zijnde een (motor)agent van de Regiopolitie Rotterdam Rijnmond, van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, met hoge, althans aanzienlijke snelheid met een personenauto op die [naam agent] is ingereden, terwijl die [naam agent] op een motor reed, tengevolge waarvan die [naam agent] ten val is gekomen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid; 2. hij omstreeks 21 oktober 2005 te Vlaardingen een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk BLOW, model 2003, kaliber 6,35 mm, voorhanden heeft gehad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. BEWIJSMOTIVERING De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen. De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van feit 1 van parketnummer [nummer] vrijspraak dient te volgen. De raadsman heeft bepleit dat verdachte om zijn aanhouding te vermijden weliswaar hoogst roekeloos heeft gereden, doch dat er van de wil om de motoragent van zijn leven te beroven geen sprake is. Verdachte dient volgens de raadsman van dit feit te worden vrijgesproken. Dit verweer wordt verworpen. Het impliciet subsidiair ten laste gelegde, de poging tot doodslag, wordt bewezen verklaard. [naam agent] gaf als motoragent aanwijzingen aan verdachte om aan de kant te gaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat een motorrijder bijzonder kwetsbaar is in het verkeer. Verdachte wilde - tot iedere prijs - ontkomen aan een aanhouding. Verdachte deed tot tweemaal toe een poging te ontkomen aan een staandehouding door [naam agent]. De eerste keer raakte verdachte de door [naam agent] bestuurde motor met de auto. [naam agent] raakte hierdoor uit balans. Verdachte heeft dat ook waargenomen. Verdachte heeft besloten dat hij niet aangehouden wilde worden en heeft in het gebeurde geen aanleiding gezien af te zien van zijn poging te ontkomen. Verdachte is doorgereden. Verdachte was zich ervan bewust dat [naam agent] zich in zijn onmiddellijke nabijheid bevond. Desondanks heeft verdachte kort hierop de auto scherp naar links gestuurd, zonder zich tevoren ervan te vergewissen waar [naam agent] zich op dat moment bevond. Verdachte heeft het gevolg dat hij [naam agent] zou aanrijden door deze manoeuvre geaccepteerd. Mede gelet op de snelheid van de auto en de bijzondere kwetsbaarheid van een motorrijder, moeten deze gedragingen van verdachte ? naar hun uiterlijke verschijningsvorm ? worden beschouwd als gericht op het bewerkstelligen van de dood van [naam agent]. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met opzet heeft gepoogd motoragent [naam agent] van het leven te beroven. STRAFBAARHEID FEITEN De bewezen feiten leveren op: [nummer] 2. opzetheling 3. opzetheling 4. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht [nummer] 1. impliciet subsidiair poging tot doodslag 2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VERDACHTE De verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling, door meermalen auto’s voorhanden te hebben terwijl hij wist dat deze auto’s door diefstal verkregen zijn. Verdachte heeft voorts gedreigd [naam slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte heeft zich naar de woning van [naam slachtoffer] begeven en heeft tegen haar gezegd haar te zullen doden. Tevens heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van vuurwapens kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan een poging een motoragent van het leven te beroven. Verdachte heeft rijdend op de snelweg, met een hogere dan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid, getracht aan de staande houding door een motoragent te ontkomen. Hij heeft hierbij louter aandacht gehad voor zijn belang te ontkomen en daarbij diverse verkeersmanoeuvres uitgevoerd. Verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de kwetsbaarheid van de motoragent, terwijl hij kort daarvoor de motoragent had geraakt en deze ternauwernood de motor in bedwang had weten te houden. Hierdoor is de agent ten val gekomen, waarbij hij potentieel dodelijk letsel heeft opgelopen. Het is aan het ingrijpen van de omstanders ter plaatse en aan het medisch personeel van het Erasmus Medisch Centrum te danken dat [naam agent] niet is overleden. Verdachte heeft zich niet bekommerd om het slachtoffer en is doorgereden, nadat het slachtoffer ten val was gekomen. Uit de letselverklaring van het slachtoffer wordt duidelijk hoe ernstig de verwondingen van het slachtoffer zijn. Het linkeronderbeen van het slachtoffer is geamputeerd, er zijn van breuken van het bekken, de ribben, de wervels, het sleutelbeen en het rechterbeen geconstateerd. Daarnaast is er in de langdurige opnameperiode in het ziekenhuis, waarbij het slachtoffer vijf weken kunstmatig in slaap is gehouden, sprake geweest van tal van andere letsels en complicaties. Zo heeft het slachtoffer onder meer een longembolie, longontsteking, botontsteking en een maagbloeding opgelopen. Het behoeft geen betoog dat het vorenbeschrevene een enorme impact heeft op het leven van het slachtoffer, dat van zijn familieleden en dat van zijn collega’s. Het behoeft evenmin betoog dat gelet op de ernst van dit feit de samenleving diep geschokt is. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat het slachtoffer van dit feit een motoragent betrof die ernstig gewond is geraakt terwijl hij in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam was. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van met name dit feit niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het omtrent de persoon van verdachte opgemaakte psychologisch rapport van 14 februari 2006. Uit dit rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gemengde persoonlijkheidsstoornis, met vooral antisociale maar ook narcistische kenmerken. Het persoonlijkheidsonderzoek geeft een beeld van een persoon met een beperkt zelfinzicht en een krenkbare en egocentrische inslag, die geneigd is de schuld van eigen problemen in de buitenwereld te projecteren. Verdachte uit weliswaar uitgebreid zijn spijt, maar dit doet weinig doorleefd aan. De gewetensfunctie van verdachte is uitermate lacunair. Uit het onderzoek is echter niet gebleken dat verdachte bij het ten laste gelegde juist door die persoonlijkheidsstoornis gehinderd werd bij het gebruik van zijn goede oordeelsvermogen en bij de beschikking over zijn vrije wil. De conclusie luidt dan ook dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht voor de hem ten laste gelegde feiten. Voorts is er bij verdachte op grond van de risicotaxatie sprake van recidivegevaar. Gezien het bovenstaande acht de rechtbank verdachte volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat in het nadeel van verdachte tevens in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 24 oktober 2005 reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten tot onvoorwaardelijke jeugddetentie. Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden. VORDERING BENADEELDE PARTIJ EN SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam agent], domicilie kiezende aan het kantoor van zijn raadsvrouwe te Rotterdam, terzake van het onder 1. ten laste gelegde en bewezen feit van parketnummer [nummer]. De benadeelde partij vordert, bij wijze van voorschot, vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 75.000,-. Namens de verdachte is de hoogte van het gevorderde bedrag betwist, omdat hij meent dat deze vordering niet zou passen op hetgeen verdachte ten laste is gelegd. Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van dat bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de hoogte van het gevorderde voorschot op de schadevergoeding de rechtbank redelijk en billijk voorkomt, zal de vordering, bij wijze van voorschot, worden toegewezen. Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis op 90 dagen. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Behalve op het reeds genoemde artikel is gelet op de artikelen 45, 57, 285, 287, 289 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede artikel 55 van de Wet wapens en munitie. BESLISSING De rechtbank: - verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 van parketnummer [nummer] ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair van parketnummer [nummer] ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan eveneens vrij; - verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 van parketnummer [nummer] ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart eveneens bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2 van parketnummer [nummer] ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte strafbaar; - veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; - wijst de vordering van de benadeelde partij, bij wijze van voorschot, toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [naam agent], domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsvrouwe te Van Vollenhovenstraat 31, 3016 BG, te Rotterdam te betalen € 75.000,- (zegge: vijf en zeventigduizend euro); - veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; - legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 75.000,- (zegge: vijf en zeventigduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 90 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; - verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd. Dit vonnis is gewezen door: mr. Bakker, voorzitter, en mrs. Sikkel en Zwaneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kandemir-Akkal, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 april 2006.