Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2061

Datum uitspraak2006-04-18
Datum gepubliceerd2006-04-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00061/06 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herzieningsaanvrage. In de aanvrage wordt aangevoerd dat er geen wettelijke verplichting was de auto krachtens de WAM te verzekeren, aangezien aanvrager de auto bij een boer op het erf had geplaatst (waarmee kennelijk wordt bedoeld te betogen dat de auto buiten gebruik was gesteld) en dat t.t.v. de bewezenverklaarde overtreding een neef van aanvrager zonder diens toestemming met die auto op de weg reed. Daarmee wordt miskend dat de kentekenhouder ex art. 2.1 WAM verzekeringsplichtig is zolang aan hem een kenteken voor een motorrijtuig is opgegeven en de geldigheid van het kentekenbewijs niet op aanvraag van hem door de Dienst Wegverkeer is geschorst ex art. 67.1 WVW 1994 (HR NJ 2001, 380). De omstandigheid dat het motorrijtuig bij een boer op het erf stond doet de verzekeringsplicht voor de kentekenhouder dus niet zonder meer vervallen.


Uitspraak

18 april 2006 Strafkamer nr. 00061/06 H IV Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 juni 2005, nummer 24/000401-05, ingediend door: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, ten tijde van de indiening van de aanvrage gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Marwei" te Leeuwarden. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd Het Hof heeft de aanvrager ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden", begaan op 22 januari 2004, op 8 juni 2005 bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 320,-, subsidiair 6 dagen hechtenis. 2. De aanvrage tot herziening De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van de aanvrage 3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. 3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat er geen wettelijke verplichting was de auto krachtens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (verder: WAM) te verzekeren, aangezien de aanvrager de auto bij een boer op het erf had geplaatst (waarmee kennelijk wordt bedoeld te betogen dat de auto buiten gebruik was gesteld) en dat ten tijde van de bewezenverklaarde overtreding een neef van de aanvrager zonder diens toestemming met die auto op de weg reed. 3.3. In de aanvrage wordt miskend dat de kentekenhouder ingevolge art. 2, eerste lid, WAM verzekeringsplichtig is zolang aan hem een kenteken voor een motorrijtuig is opgegeven en de geldigheid van het kentekenbewijs niet op aanvraag van hem door de Dienst Wegverkeer is geschorst overeenkomstig art. 67, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (vgl. HR 27 maart 2001, NJ 2001, 380). 3.4. De aangevoerde omstandigheid dat het motorrijtuig bij een boer op het erf stond doet de verzekeringsplicht voor de kentekenhouder dus niet zonder meer vervallen. De aanvrage is dus kennelijk ongegrond. 4. Beslissing De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 18 april 2006.