
Jurisprudentie
AW2089
Datum uitspraak2006-06-09
Datum gepubliceerd2006-06-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC05/082HR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-06-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC05/082HR
Statusgepubliceerd
Indicatie
Procesrecht; cassatieberoep tegen een kantonrechtersvonnis (art. 80 RO); rechtvaardigt het enkel niet-verschijnen van gedaagde ter comparitie na antwoord waarvoor hij behoorlijk is opgeroepen de gevolgtrekking dat deze zijn bij conclusie van antwoord gemotiveerd gevoerde verweer tegen de vordering heeft prijsgegeven?; art. 88 lid 4 Rv., proceshouding; schending motiveringsplicht.
Conclusie anoniem
Rolnr. C05/082HR
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 10 februari 2006
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
[Verweerder]
1. Procesverloop(1)
1.1 Bij inleidende dagvaarding van 6 mei 2004 heeft verweerder in cassatie, [verweerder], eiser tot cassatie, [eiser], gedagvaard voor de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen en gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 846,40, vermeerderd met de wettelijke rente over € 696,40 vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
Aan deze vordering heeft [verweerder] ten grondslag gelegd dat hij als tandarts in opdracht en voor rekening van [eiser] een nieuw frame voor [eiser] heeft gemaakt.
1.2 [Eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en gesteld dat hij nimmer opdracht heeft gegeven aan [verweerder] om een nieuw frame voor hem te maken. Subsidiair heeft hij gesteld dat het niet bestelde, maar wel vervaardigde frame niet past, zodat [verweerder] geen opeisbare vordering op hem heeft.
1.3 De kantonrechter heeft bij vonnis van 25 juni 2004 een comparitie gelast op 18 november 2004 en bepaald dat beide partijen bij de zitting aanwezig moeten zijn, zo nodig vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en gemachtigd is om inlichtingen te geven en een schikking aan te gaan(2).
1.4 Bij vonnis van 19 november 2004 heeft de kantonrechter [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan [verweerder] het bedrag van € 803,01 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 696,40 vanaf 6 mei 2004 tot aan de dag van algehele voldoening en [eiser] veroordeeld in de kosten van procedure.
1.5 Tegen dit vonnis heeft [eiser] tijdig(3) cassatieberoep ingesteld.
[Verweerder] is in cassatie niet verschenen.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Op grond van art. 398 Rv. kunnen partijen beroep in cassatie instellen tegen uitspraken die in eerste en hoogste ressort zijn gewezen. Daartoe kunnen onder meer de vonnissen van kantonrechters worden gerekend, indien de vordering niet meer dan € 1750,-- bedraagt (art. 332 Rv.). Daarvan is in de onderhavige zaak sprake.
2.2 De gronden voor het beroep in cassatie tegen een niet appellabel vonnis van de kantonrechter zijn ingevolge art. 80 RO (art. 100 RO oud) echter beperkt(4). Cassatie wegens schending van het recht is uitgesloten. Beroep in cassatie wegens het niet inhouden van de gronden waarop het vonnis berust, is wel mogelijk.
2.3 Wanneer een middel naar de vorm een motiveringsklacht is, maar in wezen een rechtsklacht behelst, volgt in cassatie niet-ontvankelijkverklaring(5). Vaste rechtspraak is tevens dat de beoordeling van de begrijpelijkheid van een motivering afstuit op art. 80 RO indien daarin tevens de juistheid moet worden betrokken van de rechtsopvatting waarvan de kantonrechter is uitgegaan(6).
2.4 Het middel is gericht tegen rechtsoverweging 2 van het vonnis van 19 november 2004. Daarin heeft de kantonrechter als volgt geoordeeld:
"[Eiser] heeft bij antwoord verweer gevoerd. Bij voornoemd tussenvonnis is een comparitie van partijen bepaald op 18 november 2004. [eiser] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het verweer niet langer wordt gehandhaafd. De vordering zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de buitengerechtelijke incassokosten overeenkomstig de gebruikelijke staffel worden gesteld op € 80,92 inclusief btw."
2.5 Het middel klaagt allereerst dat de kantonrechter, door uit de enkele omstandigheid dat [eiser] niet ter comparitie van 18 november 2004 is verschenen, af te leiden dat [eiser] zijn verweer heeft prijsgegeven, zo weinig inzicht in zijn gedachtegang heeft gegeven dat het vonnis niet de gronden inhoudt waarop het berust.
2.6 Het middel slaagt.
De onderhavige zaak vertoont grote gelijkenis met het door de Hoge Raad op 13 december 1996, NJ 1998, 46 m.nt. HJS berechte geval(7). In die zaak leidde de kantonrechter uit het feit dat de werkgever (JTP) niet had gedupliceerd, af dat de werkgever niet langer volhardde bij het gevoerde verweer, waarop de vordering van de werknemer ([A]) als onvoldoende gemotiveerd betwist werd toegewezen. De HR oordeelde:
"3.4(...) De door het onderdeel tegen voormeld oordeel gerichte motiveringsklacht treft evenwel doel. Door uit de enkele omstandigheid dat JTP na de repliek van [A] niet meer heeft gedupliceerd, af te leiden dat JTP haar verweer heeft prijsgegeven, en daarbij niet aan te geven welke van de door [A] in appel ter adstructie van zijn beroep op bedrog of arglist van JTP aangevoerde stellingen door dit veronderstelde prijsgeven als onbetwist zouden moeten worden aangemerkt, heeft de kantonrechter zo weinig inzicht in zijn gedachtengang gegeven dat van zijn beslissing niet kan worden gezegd dat zij de gronden inhoudt waarop zij berust."
2.7 Nu de kantonrechter in de onderhavige zaak slechts uit het niet verschijnen ter comparitie heeft afgeleid dat [eiser] zijn gevoerde verweer heeft prijsgegeven, heeft de kantonrechter onvoldoende inzicht gegeven in de gronden van zijn beslissing.
De overige klachten van het middel behoeven geen verdere bespreking.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Voor de beoordeling van de zaak in cassatie kan een weergave van de feiten achterwege blijven. Door de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen zijn in het vonnis van 25 juni 2004 overigens ook geen feiten vastgesteld.
2 Onder 1.1 van het middel wordt gesproken over een proces-verbaal van de (comparitie)zitting. Dit proces-verbaal bevindt zich niet in het door [eiser] overgelegde procesdossier. Op mijn verzoek heeft de griffie van de Hoge Raad bij de griffie van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen het griffiedossier opgevraagd. Medegedeeld is dat er geen griffiedossier is.
3 De cassatiedagvaarding is 18 februari 2005 uitgebracht.
4 Asser Procesrecht / Veegens - Korthals Altes - Groen (2005), p. 280-282.
5 Laatstelijk HR 31 oktober 2003, NJ 2004, 680.
6 Conclusie A-G Langemeijer onder 2.1 vóór HR 30 januari 2004, C02/245HR, LJN AN7529 (art. 81 RO) met verdere verwijzingen.
7 Zie voorts HR 21 november 1986, NJ 1987, 232; HR 6 februari 1987, NJ 1987, 485. Vgl. ook HR 15 maart 1968, NJ 1968, 301. Anders, maar met bijkomende omstandigheden: Ktr. Eindhoven 11 januari 1984, NJ 1985, 544.
Uitspraak
9 juni 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/082HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 6 mei 2004 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank, sector kanton, te Arnhem, locatie Nijmegen, en gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [eiser] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 846,40, vermeerderd met de wettelijke rente over € 696,40 vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 25 juni 2004 een comparitie van partijen gelast.
Bij eindvonnis van 19 november 2004 heeft de Kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 803.01, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 649,40 vanaf 6 mei 2004 tot aan de dag van de algehele voldoening, [eiser] in de kosten van de procedure veroordeeld, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de kantonrechter van 19 november 2004 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis van de kantonrechter heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze zaak heeft [verweerder] als tandarts aan [eiser] een rekening gestuurd ten bedrage van € 696,40 voor het vervaardigen van een frame. [Verweerder] stelt dat [eiser] hem tot het vervaardigen van dat frame opdracht heeft gegeven. [Eiser] heeft die rekening onbetaald gelaten omdat hij betwist de gestelde opdracht te hebben gegeven.
[Verweerder] heeft [eiser] daarop voor de kantonrechter te Nijmegen gedaagd en de hiervoor in 1 genoemde vordering ingesteld.
In het geding voor de kantonrechter heeft [eiser] bij conclusie van antwoord gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot ontzegging van de vordering.
Op de vervolgens gehouden comparitie na antwoord is [eiser] niet verschenen.
Ten slotte heeft de kantonrechter bij eindvonnis de vordering grotendeels toegewezen, zoals hiervoor in 1 is vermeld.
3.2 De kantonrechter heeft in rov. 2 van het bestreden vonnis overwogen dat ter comparitie [eiser], hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet is verschenen, dat de kantonrechter er daarom van uitgaat dat het verweer niet langer wordt gehandhaafd en dat de vordering dan ook zal worden toegewezen (met vermindering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten).
Aldus heeft de kantonrechter uit het, ondanks behoorlijke oproeping, niet-verschijnen van [eiser] de gevolgtrekking gemaakt dat deze zijn verweer heeft prijsgegeven.
3.3.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt dat de kantonrechter, door uit de enkele omstandigheid dat [eiser] niet ter comparitie is verschenen, af te leiden dat deze zijn verweer heeft prijsgegeven en daarbij niet aan te geven welke van zijn bij conclusie van antwoord aangevoerde stellingen dit prijsgeven betreft, zo weinig inzicht in zijn gedachtegang heeft gegeven dat van zijn beslissing niet kan worden gezegd dat deze de gronden inhoudt waarop zij berust.
3.3.2 Bij de beoordeling van deze klacht dient het volgende te worden vooropgesteld. Weliswaar geeft art. 88 lid 4 Rv. de rechter de bevoegdheid uit een niet-verschijnen ter comparitie de gevolgtrekking te maken die hij geraden acht, maar ook voor deze beslissing geldt dat zij ten minste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang, om de beslissing zowel voor partijen als voor derden - in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen - controleerbaar en aanvaardbaar te maken.
Voorts moet als uitgangspunt gelden dat de rechter slechts ervan kan uitgaan dat een partij een verweer heeft prijsgegeven, indien dat, uitdrukkelijk of stilzwijgend, op ondubbelzinnige wijze is geschied.
Een en ander brengt, in een geval, zoals het onderhavige, waarin de rechter op grond van de proceshouding van een partij oordeelt dat die partij haar verweer heeft prijsgegeven, mee, dat de rechter in de motivering van zijn beslissing tot uitdrukking brengt op grond van welke feiten en omstandigheden moet worden aangenomen dat dit prijsgeven ondubbelzinnig voortvloeit uit de proceshouding van die partij.
3.3.3 Ook als veronderstellenderwijze moet worden aangenomen dat, zoals de kantonrechter heeft overwogen maar het middel in onderdeel 1.1 bestrijdt, [eiser] voor de comparitie behoorlijk was opgeroepen, valt, nu [eiser] gemotiveerd verweer had gevoerd bij conclusie van antwoord, niet zonder nadere motivering, welke ontbreekt, in te zien dat uit de omstandigheid dat hij zonder bericht van verhindering niet was verschenen op de comparitie van partijen, ondubbelzinnig voortvloeit dat hij zijn verweer had prijsgegeven. Uit het vonnis blijkt immers niet dat, en zo ja, waarom, de kantonrechter uitgesloten heeft geacht dat aan het niet-verschijnen van [eiser] ter zitting een andere reden of oorzaak ten grondslag lag dan het prijsgeven van het verweer.
Het bestreden vonnis is daarom onvoldoende gemotiveerd, zodat de klacht slaagt.
3.3.4 De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.4 Nu [verweerder] het bestreden oordeel van de kantonrechter niet heeft uitgelokt en evenmin heeft verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Nijmegen van 19 november 2004;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Arnhem;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiser] op € 214,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerder] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 juni 2006.

