Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2118

Datum uitspraak2006-04-11
Datum gepubliceerd2006-04-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1765 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen procesbelang. Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling.


Uitspraak

05/1765 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [verzoekster], wonende te [woonplaats] (voorheen: appellante, hierna: verzoekster), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 8 maart 2005, 04/30 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv) Datum uitspraak: 11 april 2006. I. PROCESVERLOOP Bij besluit van 27 mei 2003 heeft het Uwv aan verzoekster meegedeeld dat haar arbeids-ongeschiktheidsuitkering per 1 januari 2001, op de voet van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), wordt uitbetaald op basis van een (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 22 december 2003 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de mate van verzoeksters arbeidsongeschiktheid over het jaar 2001 wordt vastgesteld op 55-65% en bepaald dat dit besluit in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het Uwv is ten slotte veroordeeld tot vergoeding aan verzoekster van het betaalde griffierecht. Verzoekster is in hoger beroep gekomen. Bij schrijven van 5 augustus 2005 heeft het Uwv aan de Raad meegedeeld een nieuwe beslissing op bezwaar, eveneens gedateerd 5 augustus 2005, te hebben afgegeven waarin wordt vermeld dat verzoekster over het jaar 2001 ongewijzigd recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, en dat haar bezwaar gegrond wordt verklaard. Bij schrijven van 20 september 2005 en 17 oktober 2005 heeft verzoekster aan de Raad opgave gedaan van door haar gemaakte kosten in bezwaar, in beroep en in hoger beroep. Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven de behandeling van het geding ter zitting van de Raad achterwege te laten. II. OVERWEGINGEN Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten. De Raad overweegt als volgt. Er bestaat tussen partijen geen geschil meer over de kwestie die verzoekster in hoger beroep aan de Raad ter beslissing heeft voorgelegd. Dat betekent dat verzoekster geen procesbelang meer heeft bij een beslissing van de Raad op het hoger beroep. Dit brengt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad dient vervolgens antwoord te geven op de vraag of er aanleiding bestaat de door verzoekster gevorderde kosten te vergoeden met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad overweegt dat, aangezien de rechtbank bij de aangevallen uitspraak reeds heeft beslist ten aanzien van de proceskosten in verband met de procedure in eerste aanleg, en verzoekster hiertegen geen hoger beroep heeft ingesteld, thans slechts de in hoger beroep gemaakte kosten ter beoordeling staan. Voor zover de gevraagde vergoeding van kosten rechtsbijstand door mr. F. Aerts betrekking heeft op de procedure in hoger beroep stelt de Raad vast dat verzoekster op eigen naam een beroepschrift bij de Raad heeft ingediend en mr. Aerts in hoger beroep geen enkele proceshandeling heeft verricht die volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoeding van kosten oplevert. Het verzoek om een proceskostenveroordeling moet derhalve worden afgewezen. Wat betreft het verzoek het Uwv te veroordelen in de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar voegt de Raad daar nog het volgende aan toe. Ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist; het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar. De Raad stelt vast dat verzoekster niet tijdig heeft verzocht om vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar. Voorts merkt de Raad nog op dat uit het bepaalde in artikel 22, vijfde lid, van de Beroepswet volgt dat verzoekster zich met een verzoek om vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht rechtstreeks tot het Uwv kan wenden. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk; Wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. Tersteeg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 april 2006. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) C. Tersteeg. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.