Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2137

Datum uitspraak2006-04-13
Datum gepubliceerd2006-04-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2002 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ziekengeld. Vaststelling dagloon. Evenredige vermindering. Afwisselend wel en niet werkzaam zijn vloeit voort uit persoonlijke voorkeur.


Uitspraak

05/2002 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 maart 2005, reg. nr. 04/1980 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), Datum uitspraak: 13 april 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te [woonplaats], hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, aangevuld bij brief van 19 mei 2005. Op deze brief is namens appellant gereageerd bij brief van 23 mei 2005. Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van 9 maart 2006. Zoals aangekondigd, zijn appellant en het Uwv niet verschenen. II. OVERWEGINGEN De aangevallen uitspraak betreft het besluit van het Uwv van 12 november 2004 (hierna: het bestreden besluit), waarbij het Uwv zijn besluit van 30 oktober 2002 heeft gehandhaafd, bij welk besluit aan appellant ziekengeld is toegekend over de periode van 21 mei 2002 tot en met 28 augustus 2002, berekend naar een dagloon van € 5,77. Dit dagloon is vastgesteld met toepassing van onder meer artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene Dagloonregelen Ziektewet (evenredige vermindering). Het Uwv had al eerder zijn besluit van 30 oktober 2002 gehandhaafd en wel bij besluit van 3 april 2003. Dit besluit had de rechtbank bij uitspraak van 26 november 2003 vernietigd op de grond dat uit de gedingstukken niet is gebleken dat het Uwv heeft onderzocht of appellant uit eigen verkiezing het door hem, voorafgaande aan zijn ziekmelding verrichte uitzendwerk afwisselend wel en niet heeft verricht. Het enkele feit dat appellant als uitzendkracht werkzaam was, achtte de rechtbank een onvoldoende motivering. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft zij het volgende overwogen waarbij voor eiser appellant en voor verweerder Uwv moet worden gelezen: " De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van bovenstaande overwegingen heeft proberen te onderzoeken of eiser uit eigen verkiezing zijn uitzendwerk afwisselend wel en niet verrichtte. Verweerder heeft eiser immers via zijn gemachtigde het formulier "Aanvullende vragen naar aanleiding van uw ziekmelding" toegestuurd. Een van de vragen op dit formulier betreft de vraag of eiser uit eigen verkiezing perioden niet heeft gewerkt en zo ja, om welke reden. Aangezien eiser bedoeld formulier, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder, niet heeft ingevuld, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op basis van de in het dossier wel aanwezige informatie terecht heeft vastgesteld dat het niet aannemelijk is geworden dat eiser in de hier relevante periode niet uit eigen verkiezing perioden niet heeft gewerkt. Met betrekking tot het zijdens eiser aan de rechtbank toegestuurde formulier (gedingstuk A16) stelt de rechtbank vast dat dit formulier is gedateerd na het bestreden besluit zodat verweerder dit niet bij zijn besluitvorming heeft kunnen betrekken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder eisers dagloon terecht evenredig heeft verlaagd met toepassing van artikel 8 van de Algemene Dagloonregelen ZW.". In hoger beroep heeft appellant enkel de stelling betrokken dat het Uwv geen onderzoek heeft verricht, en derhalve de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het bestreden besluit wederom had moeten vernietigen. De Raad volgt appellant hierin niet. Zijn stelling vindt geen steun in de gedingstukken. Gelijk de rechtbank heeft overwogen, heeft het Uwv bij herhaling getracht bij appellant inlichtingen in te winnen. Het door de rechtbank in haar overwegingen genoemde formulier heeft appellant weliswaar in eerste aanleg in het geding gebracht, doch blijkens het verweerschrift niet aan het Uwv toegezonden. Bij zijn brief van 19 mei 2005 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat het ingevulde formulier geen nieuwe informatie bevat die een wijziging van het dagloon tot gevolg zou moeten hebben. Dit standpunt onderschrijft de Raad onder aantekening dat in situaties als die van appellant er in beginsel van mag worden uitgegaan dat het niet werkzaam zijn voortvloeit uit de persoonlijke voorkeur van betrokkene, zulks behoudens sterke aanwijzingen van het tegendeel. De Raad wijst hierbij op zijn uitspraak van 11 mei 1999 (USZ 1999, 213). Aanwijzingen als evenbedoeld zijn gesteld, noch gebleken. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 april 2006. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) M. Renden