Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2157

Datum uitspraak2006-03-23
Datum gepubliceerd2006-04-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3325 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WUBO-gerechtigde. Is in voldoende mate begeleiding voorhanden voor begeleid vervoer per taxi of openbaar vervoer?


Uitspraak

05/3325 WUBO U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Verweerster heeft onder dagtekening 28 april 2005, kenmerk BJZ/2005, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslacht-offers 1940-1945 (hierna: de Wet). Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift (met bijlagen) heeft eiseres uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 februari 2006. Daar is eiseres in persoon verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Blijkens de gedingstukken is eiseres op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet; als zodanig zijn aan haar de zogeheten artikel 19-toeslag alsmede een bijzondere voorziening toegekend. Een door eiseres in november 2002 bij verweerster ingediende vervolgaanvraag om toekenning van een voorziening ter zake van de aanschaf van een auto heeft verweerster afgewezen bij besluit van 5 maart 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 oktober 2003, op de grond - kort gezegd - dat een medische noodzaak voor deze voorziening ontbreekt, waarbij in het bijzonder is overwogen dat de beperkingen van eiseres ten aanzien van het gebruikmaken van het openbaar vervoer en taxi niet overtuigend zijn. De Raad heeft het namens eiseres tegen dit laatste besluit ingediende beroep bij zijn uitspraak van 6 januari 2005, nr. 03/6071 WUBO, gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Daartoe heeft de Raad overwogen dat het (medisch) standpunt van verweerster niet in overeenstemming is met het aan het besluit ten grondslag gelegde advies van haar geneeskundig adviseur, aangezien deze arts op basis van onderzoek en verkregen informatie concludeerde dat eiseres alleen onder het voorbehoud van begeleiding gebruik kan maken van de taxi. Naar het oordeel van de Raad had verweerster behoren te onderzoeken of eiseres, gelet op haar privé-situatie, ook feitelijk over zodanige begeleiding kan beschikken dat zij op een aanvaardbare wijze kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Bij het ter uitvoering van die uitspraak genomen, thans bestreden besluit, heeft verweerster de gevraagde voorziening ter zake van de aanschaf van een auto wederom afgewezen. In dat verband heeft verweerster overwogen dat, gelet op de omstandigheid dat eiseres inmiddels in het huwelijk is getreden en haar echtgenoot niet op de arbeids-markt werkzaam is, de echtgenoot de mogelijkheid heeft om in voldoende mate de medisch noodzakelijke begeleiding te bieden. De Raad overweegt als volgt. Allereerst stelt de Raad vast dat verweerster een juiste uitvoering heeft gegeven aan ’s Raads voormelde uitspraak. Voorts is gelet op voormelde uitspraak van de Raad niet (meer) in geschil de vraag of eiseres met begeleiding gebruik kan maken van het openbaar vervoer en taxi, maar verschillen partijen van inzicht over de vraag of er in voldoende mate kan worden voorzien in de door eiseres benodigde begeleiding. Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster zich terecht op het standpunt gesteld dat de, niet op de arbeidsmarkt werkzame, echtgenoot van eiseres de door eiseres benodigde begeleiding kan bieden. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat voor zover eiseres heeft aangeven dat de echtgenoot sollicitatieplichtig is en voorts eigen afspraken heeft, niet blijkt dat er sprake is van een onmogelijkheid beider afspraken daar waar nodig op elkaar te af te stemmen. De door eiseres naar voren gebrachte praktische bezwaren zijn naar het oordeel van de Raad onvoldoende om te oordelen dat de echtgenoot buiten staat is eiseres zonodig te begeleiden. Hierbij merkt de Raad nog op dat het op een aanvaardbare wijze deelnemen aan het maatschappelijk verkeer niet met zich brengt dat een dergelijke deelname op elk gewenst moment dient te worden gerealiseerd. Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond en dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Zoelen-Altunc als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2006. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) B. van Zoelen-Altunc.