
Jurisprudentie
AW2159
Datum uitspraak2006-03-23
Datum gepubliceerd2006-04-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3676 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3676 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herhaald verzoek WUV-uitkering afgewezen. Nieuw psychiatrisch rapport werpt geen nieuw licht op de zaak.
Uitspraak
05/3676 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats] eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 27 mei 2005, kenmerk JZ/60/2005, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, als gemachtigde van eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 februari 2006.
Aldaar is voor eiseres verschenen mr. Van Berkel voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij na bezwaar genomen besluit van 17 oktober 1995 heeft verweerster gehandhaafd haar afwijzende beslissing op een aanvraag van eiseres (geboren in 1948) om als zogenoemd 2e generatie-oorlogsslachtoffer met toepassing van artikel 3, tweede lid, oud, van de Wet met de vervolgde te worden gelijkgesteld. Daartoe is overwogen dat de ziekten of gebreken waaraan eiseres leed - te weten psychische klachten - niet in overwegende mate verband houden met de vervolging van haar ouders. Eiseres heeft tegen genoemd besluit geen beroep ingesteld, zodat dit rechtens onaantastbaar is geworden.
Een namens eiseres in september 2002 bij verweerster ingediend verzoek om het eerdere besluit in haar voordeel te herzien is afgewezen bij besluit van 29 oktober 2002, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 september 2003, op gronden ontleend aan artikel 61, tweede lid, van de Wet.
Dit laatste besluit heeft de Raad in beroep vernietigd bij uitspraak van 9 december 2004, nr. 03/5142 WUV. Daartoe is overwogen - kort samengevat - dat verweerster bij de beoordeling van de eerste aanvraag van eiseres een zodanig essentiële fout had gemaakt
- namelijk het niet ter beschikking stellen aan de toen onderzoekend psychiater van de voorhanden medische gegevens over de vader van eiseres en over haar oudste zuster, die eiseres na het overlijden van hun moeder mede heeft opgevoed - dat voor de beoordeling van het ingediende verzoek om herziening het instellen van een nader onderzoek door een andere psychiater was aangewezen.
Ter voldoening aan deze uitspraak heeft verweerster een nader onderzoek doen instellen door de psychiater H.S.R. Witte te Amersfoort.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek, neergelegd in een rapport van 20 april 2005, en het daarover uitgebrachte advies van haar geneeskundig adviseur, heeft verweerster bij het nu bestreden besluit het bezwaar van eiseres tegen het besluit van
29 oktober 2002 wederom ongegrond verklaard.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Deze vraag beantwoordt de Raad op grond van de navolgende overwegingen bevestigend.
Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien.
Deze bevoegdheid is van discretionaire aard, hetgeen betekent dat de Raad een ingevolge die bevoegdheid genomen besluit met terughoudendheid heeft te toetsen. Dat de Raad in dit geval een nader onderzoek aangewezen heeft geacht brengt niet mee dat de onderhavige kwestie kan worden beoordeeld in een omvang die zou gelden indien eiseres tegen het eerdere besluit van 17 oktober 1995 wèl beroep had ingesteld.
Mede tegen deze achtergrond kan de Raad niet - zoals namens eiseres bepleit - in rechte aantasten de keuze van verweerster om eiseres ter uitvoering van de uitspraak van de Raad nader te doen onderzoeken door een andere psychiater dan de psychiater die de tweelingzuster van eiseres - met voor de toepassing van de Wet voor haar gunstig resultaat - heeft beoordeeld.
Niet is gesteld of gebleken dat het onderzoek van de psychiater Witte niet voldoet aan naar de regels van zijn professie daaraan te stellen eisen.
Voorts heeft de Raad te bezien of gezegd kan worden dat de resultaten van het nader onderzoek van eiseres door de psychiater Witte een zodanig ander licht werpen op de oorzaken van haar psychische klachten dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren om van de eerdere afwijzing terug te komen.
De Raad is niet tot een bevestigend antwoord op deze vraag kunnen komen.
De psychiater Witte heeft in zijn rapport, uitvoerig gemotiveerd, aangegeven dat uit zijn onderzoek geen oorlogsgerelateerde onderwerpen naar voren zijn gekomen die zouden duiden op transgenerationele traumatisering, terwijl ook de dossierstukken van de vader en de oudste zuster geen relevante psychopathologie opleveren, dusdanig dat hier een situatie van tweede generatie oorlogstraumatisering zou kunnen zijn.
De hier door deze psychiater aangelegde beoordelingsmaatstaf sluit aan bij de maatstaf die verweerster in zaken als de onderhavige pleegt te hanteren, welke maatstaf de Raad in vaste rechtspraak aanvaardbaar heeft geoordeeld.
Aan de namens eiseres aangevoerde - en met de overlegging van diens rapport gestaafde - omstandigheid dat een andere psychiater in de zaak van de tweelingzuster van eiseres tot een geheel ander oordeel is gekomen over het opvoedingsmilieu en op grond daarvan wel tot transgenerationele traumatisering heeft geconcludeerd, kan de Raad geen gewicht toekennen. Voor verweerster bestaat - hoe onbevredigend dit hier, waar het gaat om tweelingzusters, ook lijkt - rechtens geen gehoudenheid om individuele medische beoordelingsresultaten ook te aanvaarden in een andere zaak.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en
mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Zoelen-Altunc als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) B. van Zoelen-Altunc.