
Jurisprudentie
AW2230
Datum uitspraak2006-04-10
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601392/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601392/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 27 december 2005 heeft verweerder voorschrift 15.10 van de bij besluit van 12 november 1995 verleende vergunning voor een inrichting voor het bewerken, op- en overslaan van ferro alloys, mineralen, ertsen en gevaarlijke (afval)stoffen voor derden, gelegen op de percelen Koningin Wilhelminahaven NZ 21-26 te Vlaardingen, ambtshalve gewijzigd.
Uitspraak
200601392/2.
Datum uitspraak: 10 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "B.V. Magnesiet en Amarilfabrieken Maf", gevestigd te Vlaardingen,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2005 heeft verweerder voorschrift 15.10 van de bij besluit van 12 november 1995 verleende vergunning voor een inrichting voor het bewerken, op- en overslaan van ferro alloys, mineralen, ertsen en gevaarlijke (afval)stoffen voor derden, gelegen op de percelen Koningin Wilhelminahaven NZ 21-26 te Vlaardingen, ambtshalve gewijzigd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 20 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2006, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 april 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door P.E.J.G.M. van der Ven, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.E. in het Veld, werkzaam bij de DCMR Milieudienst Rijnmond, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge voorschrift 15.10 van de bij besluit van 12 november 1995 verleende revisievergunning moet in de inrichting een doelmatige alarmsignalering aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld één of meer in de inrichting goed hoorbare sirenes. Deze alarmering mag uitsluitend gebruikt worden in geval van brand of explosie en bij het testen van het systeem.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de alarmering dient te voldoen aan de vigerende NEN 2575:2004.
2.3. Verzoekster stelt dat de ingevolge het bestreden besluit vereiste alarmeringsinstallatie conform de NEN 2575:2004 geen milieuhygiënische meerwaarde heeft boven de reeds bestaande ontruimingsalarmerings-installatie (hierna: OAI). Bovendien verplicht het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (hierna: het Brzo) niet tot het aanleggen van een dergelijke OAI, aldus verzoekster. Verzoekster ziet zich hierdoor dan ook voor onnodig hoge kosten gesteld.
2.3.1. Verweerder betoogt dat het noodzakelijk is dat de alarmering dient te voldoen aan de NEN 2575:2004, aangezien het risico op een zwaar ongeval groot is vanwege de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen zoals nikkeloxide en andere (mangaanhoudende) stoffen binnen de inrichting. Als gevolg hiervan is het Brzo op de inrichting van toepassing, aldus verweerder. Ook acht hij het niet wenselijk dat voor het onderhavige deel van de inrichting dat gelegen is op de percelen Koningin Wilhelminahaven NZ 21-26 een andere OAI in werking is dan op het perceel Koningin Wilhelminahaven NZ 28, waarvoor een dergelijke installatie reeds is voorgeschreven. Bovendien geldt voor het loodsencomplex dat is gesitueerd op de percelen Koningin Wilhelminahaven NZ 21-26 reeds dat een nieuwe OAI moet worden aangelegd conform de NEN 2575:2004, aldus verweerder.
2.3.2. De Voorzitter is van oordeel dat uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting voldoende is gebleken dat de huidige OAI niet meer voldoet en dat deze niet op doelmatige wijze in werking kan zijn naast de conform de NEN 2575:2004 gecertificeerde OAI's die reeds voor het perceel Koningin Wilhelminahaven NZ 28 en voor het loodsencomplex op de percelen Koningin Wilhelminahaven NZ 21-26 zijn voorgeschreven. Voorts is niet duidelijk wat de kosten van het aanleggen van een NEN 2575:2004 gecertificeerde OAI zullen zijn nu daarnaar nog onderzoek moet worden verricht.
2.3.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening op grond waarvan de uitvoering van het door verweerder verplicht gestelde in afwachting van de behandeling van de hoofdzaak wordt opgeschort.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 27 december 2005, kenmerk 256300;
II. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Heijstek-van Leussen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Heijstek-van Leussen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2006
353.