Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2261

Datum uitspraak2006-04-19
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508246/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 juni 2004 heeft de raad van de gemeente Oldebroek (hierna: de raad) op de voet van artikel 8 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) aangewezen als gronden waarop artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn de percelen, gelegen in het gebied "Hattemerbroek dorp II", zoals die zijn aangeduid op de bij het besluit behorende kadastrale kaart en perceellijst.


Uitspraak

200508246/1. Datum uitspraak: 19 april 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de raad van de gemeente Oldebroek, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. 05/439 van de rechtbank Zutphen van 16 augustus 2005 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 22 juni 2004 heeft de raad van de gemeente Oldebroek (hierna: de raad) op de voet van artikel 8 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) aangewezen als gronden waarop artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn de percelen, gelegen in het gebied "Hattemerbroek dorp II", zoals die zijn aangeduid op de bij het besluit behorende kadastrale kaart en perceellijst. Bij besluit van 15 februari 2005 heeft de raad het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 augustus 2005, verzonden op 18 augustus 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 september 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 20 november 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de raad. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2006, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. A.M. Hegger en J. Tuitert, ambtenaren van de gemeente. [wederpartij] is, met bericht, niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 8 van de Wvg kan de gemeenteraad gronden aanwijzen waarop van toepassing zijn de artikelen 10-24, 26 en 27, voor zover die gronden nog niet zijn opgenomen in een ter inzage gelegd ontwerp van een structuurplan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of van een bestemmingsplan, waarbij aan de betrokken gronden een gewijzigde bestemming wordt toegedacht onderscheidenlijk gegeven. Bij het raadsbesluit behoort een kaart waarop de betrokken gronden en de aan die gronden toegedachte bestemming zijn aangeduid.    Ingevolge het tweede lid komen voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid alleen in aanmerking gronden waaraan bij dat raadsbesluit een niet-agrarische bestemming wordt toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van de toegedachte bestemming. 2.2.    De raad komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij niet bevoegd was op grond van artikel 8 van de Wvg een voorkeursrecht voor het perceel van [wederpartij] te vestigen omdat de ontwikkeling met het oog waarop het voorkeursrecht is gevestigd identiek is aan de ontwikkeling, voorzien in het ontwerpbestemmingsplan "Hattemerbroek Dorp", dat in 2001 ter inzage heeft gelegen. Hij voert aan dat genoemd bestemmingsplan voor het gebied "Hattemerbroek dorp II" geen status of rechtskracht meer heeft nu het gedeelte van het bestemmingsplan dat op dat gebied zag bij raadsbesluit van 18 mei 2004 uit de procedure is genomen. 2.2.1.    Dit betoog slaagt. Artikel 8 van de Wvg strekt ertoe dat de gemeenteraad reeds voor aanvang van de procedure tot vaststelling van een structuur- of bestemmingsplan een voorkeursrecht kan vestigen op gronden waaraan een niet-agrarische bestemming wordt toegedacht die afwijkt van het gebruik, opdat hij reeds in een vroeg stadium slagvaardig kan optreden teneinde te voorkomen dat de verwezenlijking van de toegedachte bestemming wordt belemmerd. Dat deze bevoegdheid vervalt indien, zoals in dit geval, een ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen dat later evenwel is ingetrokken, valt in artikel 8 van de Wvg niet te lezen en strookt niet met de strekking van het artikel. Dit geldt te meer in de onderhavige situatie omdat, zoals uit de stukken blijkt, het gedeelte van het bestemmingsplan "Hattemerbroek dorp" dat zag op het gebied "Hattemerbroek dorp II" bij raadsbesluit van 18 mei 2004 uit de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan is genomen omdat alvorens dat deel van het ontwerpbestemmingsplan met alle daarop betrekking hebbende en voor de vaststelling ervan van belang zijnde stukken ter inzage kon worden gelegd nog onderzoek moest worden verricht om duidelijkheid te verkrijgen over de uitvoerbaarheid van het plan in zoverre. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 8 van de Wvg werd de mogelijkheid om een vervroegd voorkeursrecht te vestigen immers met name wenselijk geacht omdat "de vaststelling van een bestemmingsplan (…) een moeilijke en tijdrovende aangelegenheid kan zijn, zodat in veel gevallen stadsvernieuwingsactiviteiten worden ontwikkeld vóórdat een dergelijk plan voorhanden is of zelfs in ontwerp ter inzage is gelegd" (TK II, 13 713, no. 32, p. 7). Hieruit blijkt dat artikel 8 van de Wvg juist in het leven is geroepen voor situaties als de onderhavige, waarin aan een locatie wel reeds een bestemming is toegedacht en met het oog daarop de vestiging van een voorkeursrecht wenselijk wordt geacht, doch een ontwerpbestemmingsplan nog niet gereed is om ter inzage te worden gelegd.    Vast staat dat het bestemmingsplan "Hattemerbroek dorp" niet (meer) ziet op het gebied waarop het in bezwaar gehandhaafde besluit van 22 juni 2004 betrekking heeft en dat voor dat gebied ten tijde van dat besluit geen ander bestemmings- of structuurplan in procedure was gebracht. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat raad niet bevoegd was op grond van artikel 8 van de Wvg een voorkeursrecht voor het perceel van [wederpartij] te vestigen. 2.2.2.    Nu het antwoord op de vraag of sprake is van identieke ontwikkelingen niet afdoet aan de aan de raad ingevolge artikel 8 van de Wvg toekomende bevoegdheid, behoeft het betoog van de raad dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ontwikkeling met het oog waarop het voorkeursrecht is gevestigd identiek is aan de ontwikkeling, voorzien in het ontwerpbestemmingsplan "Hattemerbroek dorp", geen bespreking. 2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepsgronden waar de rechtbank niet aan toe is gekomen, behandelen. 2.4.    Het betoog van [wederpartij] dat er geen noodzaak was om het voorkeursrecht te vestigen omdat de plannen van de gemeente met het aangewezen gebied al lang bekend zijn en de vestiging van het recht dus komt als mosterd na de maaltijd, slaagt niet. Deze omstandigheid, wat er van zij, doet er immers niet aan af dat de verwezenlijking van de aan de aangewezen gronden toegedachte bestemming kan worden bevorderd door de vestiging van het voorkeursrecht. Dat het onredelijk is om het voorkeursrecht te vestigen, valt dan ook niet in te zien. 2.5.    Het betoog van [wederpartij] dat geen belangenafweging is gemaakt, slaagt evenmin. In de bij het besluit van 22 juni 2004 behorende voorstel van burgemeester en wethouders van Oldebroek staat dat de belangen van [wederpartij] worden meegenomen in de procedure. In de zienswijze, in het bezwaarschrift noch in het beroepschrift zijn door [wederpartij] echter concrete belangen gesteld die zij in de afweging betrokken had willen zien. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het algemeen belang - dat de verwezenlijking van de toegedachte bestemming niet wordt belemmerd - zwaarder heeft kunnen laten wegen dan hetgeen [wederpartij] op dit punt heeft aangevoerd. 2.6.    Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard. 2.7.    Na sluiting van het vooronderzoek heeft de raad als nader stuk een ontwerpbesluit, inhoudende een voorstel als bedoeld in artikel 6 van de Wvg om op grond van artikel 2 van de Wvg een voorkeursrecht te vestigen op diverse percelen in het plangebied "Hattemerbroek Dorp II" aan de Afdeling toegezonden. Nog daargelaten dat sprake is van een ontwerpbesluit, valt dit stuk niet aan te merken als een intrekking of wijziging van het besluit van 22 juni 2004, reeds omdat het op een andere juridische en planologische grondslag berust. Mitsdien zijn hierop de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 16 augustus 2005, 05/439; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom    w.g. Mathot Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006 413.