Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2270

Datum uitspraak2006-04-19
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506070/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast om geplaatste overkappingen aan de linker- en rechterzijde van een nieuw gebouwde loods op het perceel [locatie], te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.


Uitspraak

200506070/1. Datum uitspraak: 19 april 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2907 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 mei 2005 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast om geplaatste overkappingen aan de linker- en rechterzijde van een nieuw gebouwde loods op het perceel [locatie], te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden. Bij besluit van 24 augustus 2004, verzonden op 26 augustus 2004, heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 mei 2005, verzonden op 31 mei 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 24 augustus 2005 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.W. de Rijk, advocaat te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door M.L.M. van Heijnsbergen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellant heeft in zijn hoger-beroepschrift uitsluitend verwezen naar de gronden van het beroep. Appellant heeft geen gevolg gegeven aan de in het hoger-beroepschrift vermelde aankondiging dat deze gronden zullen worden aangevuld en toegelicht. 2.2.    Hetgeen appellant aldus bij de rechtbank heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte en op onjuiste gronden het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Nu appellant bij het hoger beroepsschrift uitsluitend verwijst naar die gronden, wordt met dat oordeel volstaan. Voor zover hij ter zitting andere gronden heeft aangevoerd, worden deze bij de beoordeling van het hoger beroep buiten beschouwing gelaten, omdat eisen van een goede procesorde zich daartegen verzetten. 2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat. w.g. van den Brink    w.g. Huijben Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006 313-476.