
Jurisprudentie
AW2273
Datum uitspraak2006-04-19
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507263/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507263/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 18 april 2005 heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging van zeeffractie afkomstig van gesorteerd bouw- en sloopafval naar België.
Uitspraak
200507263/1.
Datum uitspraak: 19 april 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2005 heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging van zeeffractie afkomstig van gesorteerd bouw- en sloopafval naar België.
Bij besluit van 11 juli 2005 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op 18 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Kreeft, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen, ambtenaar van het ministerie, en drs. S.A.N. Geerling, werkzaam bij Senter Novem, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn bezwaar op grond van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening) tegen het voornemen van appellante om met toepassing van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening 10.000.000 kilogram zeeffractie afkomstig van gesorteerd bouw- en sloopafval voor nuttige toepassing over te brengen naar de naamloze vennootschap "Flanders Sandrecycling Company N.V." te België in de periode van 1 mei 2005 tot en met 30 april 2006 gehandhaafd. Volgens hem wordt niet voldaan aan de daarvoor gestelde eisen in paragraaf 12.3.1 van het Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012 (hierna: het LAP), omdat blijkens door appellante overgelegde informatie het percentage aan fracties kleiner dan 10% tezamen meer dan 20% van de afvalstoffen uitmaken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn bezwaar wegens het ontbreken van een contract bij de kennisgeving niet gehandhaafd.
2.2. Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte bezwaar heeft gemaakt tegen haar voornemen om, met gebruikmaking van de procedure van artikel 28, eerste lid, van de Verordening, voornoemde afvalstoffen naar België uit te voeren. Zij voert hiertoe aan dat verweerder, in tegenstelling tot hetgeen hij tijdens de behandeling ter zitting van de door haar verzochte voorlopige voorziening heeft gesteld, niet haar sorteer- en samenstellingsanalyses en algemene acceptatiecriteria bij zijn beslissing heeft betrokken. Volgens appellante zou hieruit blijken dat de afvalstoffen dezelfde fysische en chemische eigenschappen hebben. Het bestreden besluit is daarom ondeugdelijk gemotiveerd, aldus appellante.
2.3. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Verordening, voor zover van belang, kan met inachtneming van zijn verplichtingen uit hoofde van de toepasselijke artikelen 3, 6, 9, 15, 17, 20, 22, 23 en 24 de kennisgever gebruik maken van een procedure van algemene kennisgeving, wanneer voor verwijdering of nuttige toepassing bestemde afvalstoffen met dezelfde fysische en chemische eigenschappen periodiek via dezelfde route naar dezelfde ontvanger worden overgebracht.
In paragraaf 12.3.1 van het LAP is uiteengezet welke informatie de kennisgever volgens verweerder ten minste moet overleggen om gemengde stromen van afvalstoffen (bedrijfsafval, bouw- en sloopafval, grof huishoudelijk afval en mengsels van deze stromen) te mogen uitvoeren met gebruikmaking van de procedure als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening. Ten eerste moet een beschrijving worden overgelegd van de wijze waarop gegarandeerd wordt dat de afzonderlijke vrachten afvalstoffen waar de algemene kennisgeving betrekking op heeft dezelfde fysische en chemische eigenschappen hebben. Ten tweede moet een beschrijving worden overgelegd van de materialen waaruit de vrachten afvalstoffen bestaan. De fractie van een bepaald materiaal in de vracht wordt uitgedrukt als het gemiddelde percentage (gewichtsprocenten) waarmee deze fractie voorkomt in de vracht. Het aandeel van een fractie in afzonderlijke vrachten mag plus of min 20% fluctueren ten opzichte van het gemiddelde percentage in de partij (bandbreedte). In dit verband is vermeld dat vanwege het scheidingsrendement dat de sorteerinstallaties hebben, deze eis technisch niet haalbaar is wanneer het procentuele aandeel van een bepaalde fractie in de partij kleiner is dan 10%. Voor deze kleinere fracties (kleiner dan 10%) geldt bij individuele transporten dat het procentuele aandeel mag fluctueren tussen 0 en 10%. Eén van deze kleinere fracties mag een restcategorie zijn, bestaande uit niet eerder genoemde componenten. Voorts is vermeld dat zowel de in de kennisgeving opgegeven gemiddelden van de fracties kleiner dan 10% als de bij monstername van transporten aangetroffen hoeveelheden van deze fracties tezamen niet meer dan 20% van de afvalstoffen mogen uitmaken. Voor de grotere fracties (totaal dus ten minste 80%) blijft de relatieve bandbreedte van plus of min 20% wel van kracht. Het totaal van de in de kennisgeving opgegeven fracties moet 100% zijn. Ten derde moet volgens paragraaf 12.3.1 van het LAP een beschrijving worden overgelegd van de methodiek van monstername en bepaling van de gewichtspercentages.
Aan voornoemd beleid ten aanzien van gemengde stromen van afval ligt ten grondslag dat volgens verweerder de over te brengen afvalstoffen, om te verzekeren dat kan worden gesproken van dezelfde fysische en chemische eigenschappen als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening, een constante samenstelling moeten hebben in die zin dat verschillende materialen er steeds in dezelfde verhouding in voorkomen.
2.4. Niet in geschil is dat de fracties kleiner dan 10% van de onderhavige over te brengen afvalstoffen tezamen meer dan 20% van de afvalstoffen uitmaken.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 5 april 2006 in zaak no. 200503859/1 en 200503865/1 overweegt de Afdeling dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het beleid zoals dat is neergelegd in paragraaf 12.3.1 van het LAP onjuist is of in strijd met de Verordening. Ook overigens is dit beleid, voor zover dat betrekking heeft op de gewichtspercentages van de fracties van materialen die in de over te brengen partijen afvalstoffen aanwezig mogen zijn, niet onredelijk. Nu, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, niet wordt voldaan aan de in dit beleid neergelegde eis dat fracties kleiner dan 10% tezamen niet meer dan 20% van de afvalstoffen mogen uitmaken, heeft verweerder terecht bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging en dit bij het bestreden besluit terecht gehandhaafd. Hetgeen appellante betoogt maakt dit niet anders.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006.
373.